ELISABETH VAN HONGARIJE. 17 of 19 november

Luc Cielen in Rinkkrant 610 van 15 november 2002


Wie is er allemaal niet naar haar genoemd ? Zowat iedereen die Elisabeth, Liesbeth, Liske, Lies, Bet, Elise, Elsie of Els heet. Al is het niet altijd duidelijk of ze genoemd zijn naar deze Elisabeth of naar de moeder van Johannes de Doper die tevens de nicht was van Maria. Tegenwoordig kan men dat nog moeilijk te weten komen omdat naamfeesten niet meer gevierd worden. Goed een halve eeuw geleden waren die echter nog algemeen verspreid. Ik was 6 toen we het naamfeest van mijn moeder vierden. Niet op 19 november, maar op de avond ervoor, zoals het hoorde en ik verloor mijn eerste melktand. Dat ontdekte ik net iets te laat : het tandje was al met het lekkere eten naar binnen. De melktand is sindsdien weg en vergeten, en vraag me niet meer wat we toen gegeten hebben, maar het feest van Elisabeth staat er wel door in mijn geheugen gegrift, samen met de datum ervan.

 

Elisabeth was een grote bewonderaarster van Franciscus van Assisi, maar daarover zo dadelijk meer.

 

Eerst en vooral was ze een koningsdochter; haar vader was Andreas II van Hongarije. Ze werd geboren in 1207. Amper 3 jaar oud werd ze uitgehuwelijkt aan Hendrik van Thüringen, en daardoor groeide ze op in de Wartburg, dezelfde burcht die later bekendheid zou krijgen door de minnezangers en nog later door Luther, die er zijn bijbelvertaling schreef. Nog vóór het huwelijk voltrokken werd, stierf de brave Hendrik. Elisabeth was 13 jaar en kreeg prompt een nieuwe bruidegom : Lodewijk, de jongere broer van Hendrik. Die liet er geen gras over groeien en zorgde ervoor dat Elisabeth op haar 18 jaar al moeder was van drie kinderen.

 

In 1225 werd de streek getroffen door een grote hongersnood. Elisabeth liet toen haar hart spreken : ze deelde royaal uit de schatkist : geld en goud gingen de weg van de armen uit. Ook schonk ze dagelijks brood aan wie bij haar kwam bedelen. Haar echtgenoot liet haar begaan in de naam van God, aan wie hij trouwens ook zijn leven wijdde. “Zolang ze mijn Wartburg maar niet weggeeft, ben ik tevreden” is een uitspraak van hem. In 1227 wilde hij inschepen om op kruistocht te gaan samen met keizer Frederik Barbarossa, maar voor het zover was, werd hij door ziekte geveld. Nu was Elisabeth weduwe. De jongere broer van Lodewijk, Hendrik Raspe, had het niet zo begrepen op haar en stelde haar voor de keuze : ofwel zou ze weer gaan leven zoals het een vorstin betaamde en zou ze moeten ophouden met alle bezittingen aan de armen uit te delen ofwel kon ze de Wartburg verlaten. Elisabeth verkoos het laatste en trok weg met haar drie jonge kinderen. Dankzij enkele geestelijken kreeg ze haar weduwdeel en had daarmee voldoende geld om een hospitaal te stichten. Daar leefde ze dan en verzorgde die zieken die nergens anders konden opgevangen worden. Ze noemde haar hospitaal naar de heilige Franciscus, haar grote voorbeeld. Weggeven zat haar zo in het bloed dat ze op een dag zelfs haar eigen kinderen weggaf aan een klooster en in 1228 trad ze zelf in in het klooster van de Franciskanessen, waar ze een streng en armoedig leven leidde tot ze op 17 november 1231 stierf. Die sterfdatum is in vele bisdommen dan ook de feestdag van Elisabeth. In Marburg aan de Lahn, waar ze begraven ligt, werd ze op 19 november in het Franciscushospitaal bijgezet en daarom is deze datum ook op vele plaatsen haar feestdag. Slechts weinig mensen kennen vandaag de dag nog de legenden die over Elisabeth werden verteld. Toch is er een heel mooie bij, die ook nu nog in de lessen cultuurbeschouwing en geschiedenis kan verteld worden.

 

Het is de legende van het rozenwonder. Kort samengevat gaat deze legende als volgt :

Het was in de jaren dat er grote hongersnood heerste in Thüringen, de landstreek waar de Wartburg staat. Elisabeth was dag in dag uit in de weer met het helpen van de armen en zorgde dat er dagelijks voor hen te eten was. Meestal legde ze het zo aan dat ze in de bakkerij van de burcht haar voorschoot vulde met brood. Dan liep ze snel de heuvel af naar het dorp beneden in het dal om dat brood uit te delen aan de armen. Haar zwager Hendrik Raspe, die toen heer en meester was over de burcht, ergerde zich aan dat gedoe en eiste dat Elisabeth zich weer als een vorstin zou gaan gedragen en dat het maar gedaan moest zijn met steeds maar weer naar die arme mensen te gaan. Zo ontmoette hij op een dag Elisabeth, die net de burcht verliet en in haar voorschoot duidelijk een grote hoop voedsel verborg. Heinrich hield haar staande, berispte haar en verplichtte haar te tonen wat ze daar verborg. Elisabeth opende haar voorschoot, en zie, prachtige geurige rozen vielen eruit. En daarop kon Heinrich niets zeggen.