PIETER PAUL RUBENS (1577 – 1640), hofschilder van de landvoogden Albrecht en Isabella.      PRINTVERSIE

 

Jan Rubens was schepen van de stad Antwerpen, getrouwd met Maria Pypelinckx.  In 1570 uitgeweken naar Duitsland, naar Siegen. Daar werd hij juridisch adviseur (advocaat) van Anna van Saksen, de echtgenote van Willem de Zwijger.

In Siegen wordt Pieter Paul geboren.

Anna en Jan worden verliefd op elkaar en plegen overspel. Dat komt pas aan het licht als er een kind geboren wordt. Jan zou normaliter daarvoor de doodstraf krijgen, en belandt alvast in de gevangenis in het slot  Dillenburg.

Maria, de echtgenote van Jan, vergeeft het hem en stuurt smeekbrieven naar Willem de Zwijger met de vraag om haar man vrij te laten. Nadat ze een grote som als borg heeft gegeven, mag Jan uit de gevangenis, maar hij mag nooit meer op het grondgebied van de Nassaus komen en ook niet in de Nederlanden (de 7 provinciën).

Jan en Maria verhuizen naar Keulen, waar Pieter Paul zijn jeugd doorbrengt.

Toen Jan stierf, verhuisde Maria met de kinderen terug naar Antwerpen.

 

 

Pieter Paul Rubens volgt les bij de kunstenaars Van Noort en Otto Van Veen (Otto Venius).

In 1600 begint Peter Paul een reis naar Italië die tot 1608 zal duren, al is hij van 1603 tot 1604 ook in Spanje. Hij wil in Italië de klassieke bouwwerken en beeldhouwwerken zien en de schilderijen van de renaissanceschilders bestuderen.  Hij maakt vele schetsen en tekeningen, schildert kopieën van bekende werken (voor opdrachtgevers) en schildert ook eigen ontwerpen, waarbij zijn kleurgebruik opvalt en andere Italiaanse schilders met bewondering  zijn werken bekijken. Eén van hen vraagt zich af of hij soms bloed in zijn kleuren mengt.

Een vriend die met hem meereist maakt veel meer tekeningen en schetsen dan Rubens. Op een dag zegt hij: ‘Om een groot meester te worden, moet je veel tekenen en studies maken.’ Waarop Rubens zegt: ‘Maar ik werk hard. Terwijl jij denkt dat ik niets doe, ben ik volop aan het studeren en ik durf beweren dat wat ik gezien heb, beter onthoud dan wat jij getekend hebt. ‘ Zij gaan een weddenschap aan om iets uit het geheugen te tekenen dat Rubens alleen maar gezien heeft en de ander al eens nagetekend heeft. Rubens wint met glans.

Hij is niet alleen schilder, maar ook diplomaat. Bij zijn terugkeer uit Italië in 1608 wordt hij hofschilder van Albrecht en Isabella en reist hij in opdracht van hen Europa door, meestal met de bedoeling om vredesonderhandelingen te voeren. Veel succes heeft hij er niet mee, maar hij krijgt wel veel waardering voor zijn inzet. Zowel in Engeland als in Spanje wordt hij in de ridderstand verheven.

Rubens kocht een groot huis op de Wapper in Antwerpen. Hij liet het verbouwen en liet er ook ateliers inrichten. In die ateliers werkten verschillende leerlingen, onder hen Anthony Van Dyck en Jacob Jordaens. Door zijn drukke activiteiten kon Rubens niet alles zelf schilderen. Meestal ging het zo: hij zette het schilderij op, schetste de figuren en liet het schilderen over aan de leerlingen. Als het schilderij bijna klaar was, schilderde hij de gezichten en de handen, verbeterde hij hier en daar wat en legde hij er de laatste hand aan. Dieren liet hij over aan een gespecialiseerde leerling.

Van 1611 tot 1614 werkte hij aan het immense schilderij ‘de kruisafneming’ dat bestemd was voor de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Het schilderij was bijna klaar. Rubens zelf schilderde de gezichten en de handen van de vrouwen die aan de voet van het kruis stonden: Maria, de moeder van Jezus, Maria Magdalena en nog een derde Maria. Toen hij daarmee klaar was, verliet hij het atelier. De leerlingen lieten hun eigen werk in de steek en verdrongen zich rond ‘de kruisafneming’ om het werk te bewonderen. In het gedrang struikelde een van de leerlingen en wiste een deel van het vers geschilderde gedeelte weg. De leerlingen waren erg geschrokken en vreesden de reactie van Rubens als hij dit zou zien. Ze besloten het schilderij te herstellen. Ze discussieerden onder elkaar wie het zou aandurven om dat te doen. Ze duidden Anthony Van Dyck aan. Die nam het palet van Rubens en diens penselen en schilderde het gezicht van de Mariafiguur opnieuw.

Toen Rubens de volgende ochtend het atelier binnenkwam, ging hij voor zijn meesterwerk staan en bekeek het lange tijd aandachtig. De leerlingen keken angstig toe. Toen verscheen een glimlach op het gezicht van Rubens en hij zei: ‘dat heb ik gisteren toch wel knap geschilderd!’

 

Rubens was in 1609 getrouwd met Isabella Brant, dochter van de secretaris van de stad. In 1626 stierf zij (waarschijnlijk aan de pest). Rubens, toen 53 jaar oud, trouwde met Helena Fourment, die toen pas 16 jaar oud was. Toen men hem vroeg waarom hij met een meisje uit de burgerij trouwde en niet met een dame van adel antwoordde hij: ‘Ik heb liever een jonge vrouw uit de burgerij dan een oudere dame uit de adel, die trots is en niet zou kunnen verdragen dat ik in mijn atelier met penselen en verf aan het werk ga.’ Helena was rijk én ook bijzonder mooi (naar de normen van die tijd). Zij heeft dan ook talloze keren model gestaan voor vrouwelijke figuren op Rubens’ schilderijen. Na de dood van Rubens heeft zij echter een aantal schilderijen waarop zij als naakte vrouw staat afgebeeld laten vernietigen.

 

Rubens was ook kunstverzamelaar. Hij verzamelde schilderijen van tijdgenoten, maar ook van meesters die al gestorven waren, zoals Titiaan, Dürer en anderen. Zijn verzameling werd zo groot dat hij er een speciale kunstkamer voor liet inrichten. Toen de hertog van Buckingham vernam van deze grote verzameling, wilde hij haar kopen. Hij bood er 100.000 gulden voor. Rubens aanvaardde, naam het geld aan en belegde het in huizen, boerderijen en zelfs in 1635 een kasteel. De huizen verhuurde hij. In het kasteel te Elewijt (tussen Mechelen en Brussel) ging hij wonen met zijn jonge vrouw.

 

Het verhaal van de leeuwentemmer.

Op de Antwerpse jaarmarkt (Pinksteren) stond een leeuwentemmer die met een tamme leeuw  worstelde. Rubens was zo geboeid door dit tafereel dat hij de leeuwentemmer bij hem thuis uitnodigde om van de leeuw schetsen en schilderijen te maken. Dit gebeurde. Op een bepaald moemnt begint de leeuw te geeuwen en beweegt daarbij zijn tong zo schilderachtig, dat Rubens snel een stuk krijt neemt en een schets maakt van de geeuwende leeuw. ‘Kun je de leeuw nog eens doen geeuwen?’ vroeg Rubens. De leeuwentemmer kietelde de leeuw onder zijn kin en slaagde erin de leeuw nog enkele keren te laten geeuwen. Toen dit een paar keer was gebeurd, werd de leeuw korzelig. Waarop de leeuwentemmer zei dat het gevaarlijk kon zijn. Daarop verliet Rubens snel de kamer en liet de man vertrekken. Hij liet hem wel een mooie beloning bezorgen.

Enkele weken laten stond de leeuwentemmer in Brugge. Hij was daar iets minder voorzichtig dan gewoonlijk, waarop de leeuw hem neerwierp en hem met zijn klauwen bedreigde. De omstanders probeerden de leeuw af te leiden. Ze hielden een groot stuk bloederig kalfsvlees voor hem en gooiden zelfs een levende haan naar hem, maar de leeuw liet zich niet afleiden. De leeuwentemmer riep dat men de leeuw moest doodschieten. Twee schutters richtten hun geweer en schoten. De leeuw brulde en rukte terwijl hij neerviel met zijn klauwen de schouder en de arm van de leeuwentemmer af, die korte tijd later ook stierf.

Rubens als multitasker. Verhaal van de Deen: Otto Sperling die Rubens in zijn atelier bezoekt. Rubens schildert, converseert met de bezoeker en luistert intussen naar een voorlezer die uit een boek voorleest.

Een paar jaar voor zijn dood kreeg hij zo veel last van artritis. Met de hulp van een schilderstok kon hij wel nog schilderen, maar in 1639 ging het snel bergaf en kon hij soms wekenlang amper bewegen. Hij leed zeer veel pijn. 63 jaar oud stierf hij. De uitvaartplechtigheid in Antwerpen werd door honderden mensen bijgewoond. Later werd er een grafkapel ingericht in de Sint-Jakobskerk.

 

Nello en Patrasj.

Er leven nog tal van mensen die de naam Rubens dragen, al is de naam soms veranderd in Rubbens of …. Het zijn niet allemaal nakomelingen van de schilder, maar op de een of andere manier wel aan hem verwant.

 

 

Tal van straten en pleinen zijn genoemd naar Rubens, Van Noort , Otto Venius, Van Dyck, Isabella Brant, Helena Fourment.

 

DE KRUISAFNEMING

Typisch barokwerk.

                1. dynamisch

                2. compositie: diagonale lijn

                3. licht-donker: Clair-obscur

                4. de drie hoofdkleuren in contrast met elkaar.

                5. de grootte van het schilderij (4.20m op 3.20m)

 

Het was Farnese, hertog van Parma, die de kolveniers van de stad verplichtte om een schilderij te bestellen voor de Onze-Lievevrouwekerk, nadat hij de stad in opdracht van de Spaanse koning Filips II had ingenomen (1585). Door de Beeldenstorm waren vele schatten van de kerk verloren gegaan en Farnese wenste dat de kerk weer met prestigieuze kunstwerken werd aangekleed.

 

 


 

REMBRANDT VAN RIJN  (1606 – 1669)

 

 

Zijn vader was molenaar op de molen De Rijn in Leiden

Op 14-jarige leeftijd ging hij in de leer bij een kunstschilder.

Hij opent er een atelier waar hij met leerlingen werkt. Hij wordt al snel beroemd en krijgt vele opdrachten.

In 1631 verhuist hij naar Amsterdam en trouwt er.

Het huis waar hij toen woonde is nu het museum: Rembrandthuis.

Na de dood van zijn vrouw in 1641, kort na de geboorte van zoon Titus, hertrouwde Rembrandt niet, maar nam hij een huishoudster in dienst.

Door de vele leerlingen en de vlotte verkoop van zijn werken, waarvoor hoge bedragen betaald worden, leeft hij als een rijk man. Hij koopt op veilingen antieke spullen (wapens, gebruiksvoorwerpen, instrumenten, schilderijen – o.a. werk van Rubens, Titiaan, e.a.).

Ook al leeft hij bijzonder zuinig (wat eten en drinken aangaat), toch beheert hij zijn geld niet goed en kan hij ten slotte de lening van zijn huis niet meer afbetalen. Hij gaat failliet en al zijn bezittingen worden openbaar verkocht.

Hij sterft in 1669 en wordt begraven in een gehuurd graf.

 

Opvallend veel zelfportretten: 100 geschilderde en 20 geëtste.

Schilderde ook regelmatig zijn vrouw (Saskia), zijn zoon Titus, zijn huishoudsters en vriendinnen, in de gedaante van Bijbelse, mythologische en historische figuren.

Hij was vooral etser.

Zijn schilderijen zet hij op met een schets in olieverf, niet met houtskool zoals de meeste schilders deden. Daarover schildert hij met dunne, doorzichtige verf (glaceertechniek).

In tegenstelling tot haast alle grote schilders van zijn tijd heeft hij geen reis naar Italië gemaakt.

 

DE NACHTWACHT

De titel werd pas in 1796 gegeven, terwijl het schilderij gemaakt werd tussen 1640 en 1642.

De oorspronkelijke titel is: Het korporaalschap van Frans Banning Cocq en luitenant Willem Ruytenburgh maakt zich gereed.

Wat is er speciaal?

Het is een actiescène, de figuren staan niet frontaal en statisch afgebeeld zoals dat bij andere schilders gebeurde.

Clair-obscur. De actie speelt zich overdag af, maar Rembrandt gaf het een donkere sfeer om meer met lichteffecten te kunnen spelen.

                De grootte (4.37m op 3.63 m, maar was oorspronkelijk groter.

Het schilderij werd betaald door de 18 personen die herkenbaar op het schilderij staan. Sommigen klaagden dat ze niet herkenbaar genoeg waren. Daarom hebben zij een andere schilder opdracht gegeven een namenlijst erop aan te brengen (een medaillon onder de poort).

 

 

Zelfportretten van Rembrandt: zie de site

http://rembrandt.webkwestie.nl/infobronnen/zelfportretten

 

 

 

Boek: Erftemeyer, De aap van Rembrandt.

Rembrandt: Blz 138-143, 144, 146, 168, 170, 375, 411.

Rubens: 69, 118-123, 130, 131, 133, 137, 191, 192, 193, 227, 338, 435.

 


 

 Leestekst:

REMBRANDT VAN RIJN (1606 – 1669)

(Tekst overgenomen en bewerkt uit Antoon Erftemeyer: De aap van Rembrandt)

 

Leestekst in printversie

 

 

Rembrandt kreeg kunstonderwijs van de schilders Jacob van Swanenburgh in Leiden en Pieter Lastman in Amsterdam. Na zijn leertijd, toen hij zich eenmaal als zelfstandig schilder had gevestigd in Leiden, kreeg hij eens bezoek van enkele kunstminnaars. Die vertelden hem over een man in Den Haag die belangstelling zou kunnen hebben voor een van zijn werken.

Te voet trok Rembrandt met het schilderijtje naar Den Haag en kon het voor 100 gulden verkopen. Hij was nu zeer in zijn schik en wilde zo snel mogelijk naar huis om zijn ouders het goede nieuws te melden. Hij koos voor de terugreis per koets, de jachtschuit was hem nu te gewoon. Bij de herberg-pleisterplaats Huis Den Deil werd er gepauzeerd. Terwijl iedereen van de wagen ging, bleef Rembrandt op de wagen zitten. Hij wilde zijn geld niet uitgeven in de herberg. Plots sloegen de paarden op hol. Ze galoppeerden zonder koetsier naar Leiden, waar ze uiteindelijk met koets en al tot stilstand kwamen vlak voor de herberg waar ze gewoonlijk moesten halt houden. Iedereen was stomverbaasd. Rembrandt maakte van de drukte gebruik om de wagen te verlaten en liep naar zijn ouders, blij dat hij niet alleen gratis en voor niets , maar ook sneller dan normaal in Leiden was teruggekeerd.

 

Rembrandt was eens bezig aan een groot schilderij, een portret van een echtpaar met kinderen. Onverwacht overleed de aap die in het huis van de schilder verbleef. Hij wilde nog snel een portret van het dier maken, maar had op dat moment geen ander doek geprepareerd klaarstaan. Omdat hij toch graag de aap wilde portretteren, besloot hij hem aan het familieportret toe te voegen.

Toen de opdrachtgevers dat zagen, wilden zij het schilderij niet hebben omdat ze niet met een afschuwelijke stervende aap wilden afgebeeld staan. Rembrandt was erg gesteld op de afbeelding van de aap en besloot het schilderij dan maar te houden. Later diende het om een schutting aan te brengen in de werkplaats van de leerlingen.

 

Op een keer was Rembrandt op bezoek bij de Amsterdamse burgemeester Jan Six op diens landgoed. Toen ze aan tafel zaten bleek er geen mosterd meer te zijn. De burgemeester gaf een van zijn knechten de opdracht om in het nabijgelegen dorp mosterd te gaan kopen en riep hem na: ‘En haast je wat.’ Rembrandt daagde de burgemeester uit: ‘Je knecht kan nooit zo snel terug zijn met de mosterd als ik een ets maak van het landelijke uitzicht hier met dat mooie bruggetje ginds.’ De burgemeester wedde dat hij dat niet kon, waarop Rembrandt aan het tekenen ging op de etsplaat terwijl de knecht zich naar het dorp haastte. Rembrandt won de weddenschap. De ets heet sindsdien: ‘Het bruggetje van Six’ of ook wel: ‘De mosterdprent’.

 

 

Rembrandts vrouw Saskia Uylenburgh, die zeer goed was in het aan de man brengen van het werk van haar echtgenoot, liet Rembrandt eens in het geheim voor een tijd uit Amsterdam vertrekken.  Korte tijd later liet zij het gerucht verspreiden dat zij bericht had gekregen dat haar man gestorven was. Zij trok rouwkleding aan zoals het de gewoonte was voor een weduwe. Wat er daarna gebeurde was precies dat waarop zij gerekend had. Talloze nieuwsgierigen kwamen naar haar toe en wilden graag een werk van de meester kopen. Zij boden er grote sommen voor. Saskia verkocht alles en verdiende er goed aan. Enkele weken later daagde de ‘gestorven’ schilder weer op.

 

Rembrandt was in Amsterdam aanvankelijk geassocieerd met kunsthandelaar Hendrik Uylenburgh, met wiens dochter hij later zou trouwen. Hij liet zich ook koopman noemen en voerde zelf een drukke handel in kunst. Jarenlang moet hij een vermogend man zijn geweest, ook al vanwege de lesgelden van de vele leerlingen en natuurlijk door de verkoop van schilder-  en prentwerk van eigen hand en van het atelier. Niettemin schijnt Rembrandt opvallend zuinig te zijn geweest. Hij verteerde weinig en at, wanneer hij aan het werk was, vaak niet meer dan wat brood en kaas of een haring. Zijn zuinigheid was er de aanleiding toe dat zijn leerlingen, om hem te plagen, op de vloer van het atelier of ergens anders enkele stuivers schilderden. Zó echt, dat Rembrandt er zijn hand naar uitstak om ze op te rapen.

 

Rembrandt kon ook met geld smijten. Wanneer er bij veilingen, waar hij vaak naartoe trok, schilderijen en tekeningen van grote meesters werden aangeboden, bood hij meestal als eerste een zo hoog bedrag dat er zich geen tweede bieder meer aandiende. Naar eigen zeggen deed hij dit om het aanzien van zijn beroep te benadrukken. Maar hij schafte ook tal van andere zaken aan. Dit valt af te leiden uit de lange inventarislijst van Rembrandts boedel uit 1656, die werd opgemaakt nadat de kunstenaar, die op dat moment torenhoge schulden had, een beschermde boedelafstand had aangevraagd. Tot zijn bezittingen behoorden schilderijen van Rafaël, Giorgione, en vele andere meesters; tal van antieke beelden of afgietsels daarvan; wapens, een leeuwenhuid, indianenkleren, snaarinstrumenten, een anatomieboek van Albrecht Dürer, afgietsels van armen en benen, wereldbollen, opgezette dieren en honderden andere zaken.

 

Door diverse oorzaken zou Rembrandt uiteindelijk geheel failliet gaan. Hij verviel zelfs in armoede. In 1658 moest hij zijn mooie woning aan de Anthonibreestraat zelfs verlaten. Zijn nieuwe verblijf werd een huurhuisje in de Jordaan, aan de Rozengracht. Daar zou hij zijn laatste jaren slijten. Hij kostte hem veel moeite om de huur te kunnen betalen. Uit pure armoede moest hij zelfs het graf van Saskia verkopen. Toen zijn latere levensgezellin Hendrickje stierf, moest zij in een huurgraf begraven worden. Ook Rembrandt zelf werd na zijn dood in een huurgraf in de Westerkerk gelegd.

 

Vier van zijn kinderen waren al vóór hem gestorven. Titus, zijn zoon, stierf in 1654, enkele weken vóór zijn vrouw een dochtertje ter wereld bracht. Zo heeft Rembrandt nog enkele jaren kunnen genieten van zijn kleinkind Cornelia. Later kreeg Cornelia twee kinderen die ze naar haar grootouders noemde: Rembrandt en Hendrick.