JEANNE D’ARC, 30 mei

Luc Cielen in Rinkkrant 731 van 28 mei 2004


Op 6 januari 1412 (vermoedelijk) wordt Jeanne d’Arc geboren in Domrémy, een dorpje aan de Maas in het noordoosten van Frankrijk. Haar moeder heet Isabelle en haar vader Jacques Darc of Tarc. De schrijfwijze d’Arc stamt pas uit 1576, terwijl daarvoor de naam zonder afkappingsteken werd geschreven, wat ook logisch was omdat in het middeleeuwse Frans nog geen afkappingsteken (apostrophe) bestond. Haar geboortejaar valt midden in de Honderdjarige Oorlog, die woedde tussen Frankrijk en Engeland sinds 1337. In feite was die oorlog al begonnen in 1066 met Willem de Veroveraar die in dat jaar Engeland verovert. Daardoor komt het Engelse koningshuis in het bezit van een gedeelte van Frankrijk en dat zint de Franse koning niet echt, vermits hij van oordeel is dat zo’n Engelse macht naast de deur niet echt leefbaar is. Er is in die dagen nog niet echt een nationaliteitsgevoel en wie de verhalen van koning Arthur of de Graal erop naleest weet dat die verhalen zich zowel op het grondgebied van Engeland als van Frankrijk afspelen. Het Kanaal was slechts een zeearm tussen twee Engelse gebieden. De Franse koningen voeren vanaf 1337 voortdurend oorlog om de Engelse bezittingen op het continent te veroveren en zijn daarmee in feite de aanvallende partij. Maar de strijd verloopt niet altijd in het voordeel van de Fransen, integendeel zelfs, de Engelsen, gesteund door de Bourgondiërs (met voor ons bekende namen als Jan zonder Vrees en Philips de Goede) krijgen heel Frankrijk ten noorden van de Loire in handen (behalve Doornik in Vlaanderen en Vaucouleurs in Lotharingen, maar dus wel steden als Parijs en Reims).

 

Vader Darc is burgemeester van het dorp Domrémy en thuis zal er dan hoogstwaarschijnlijk ook wel gesproken zijn over de politieke toestand van het land, zeker omdat Domrémy dicht bij Vaucouleurs ligt, een stadje dat weldra door de Bourgondiërs zal belegerd worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dochter Jeanne een en ander opvangt en niet goed weet wat ze er mee aan moet. Ze is ook maar een eenvoudig herderinnetje dat met de schapen van haar vader in de heuvels in de omgeving rondtrekt. Ze is gedoopt in het kleine kerkje, zoals alle kinderen van het dorp. De doopvont is daar nog steeds te bezichtigen. Het geboortehuis van Jeanne kan je ook nu, zes eeuwen later, nog steeds bezoeken. Zoals haast alle kinderen moet ze al jong aan het werk en leren lezen en schrijven zit er voor haar niet in.

 

Jeanne is ongeveer 13 jaar als er iets gebeurt. Eenzaam bij haar schapen hoort ze plots stemmen. Niemand is er in de omgeving te bespeuren, het zijn hemelse stemmen van Catharina van Alexandrië, van Margaretha van Antiochië en van de aarstengel Michaël, drie heiligen die in die dagen een grote verering genoten, al weten we nu dat noch Catharina, noch Margaretha ooit hebben bestaan. Maar goed, hun stemmen zijn voor Jeanne heel duidelijk en wat vragen die stemmen? Ze vragen haar om Frankrijk te redden. Jeanne zwijgt er thuis wijselijk over en de jaren gaan voorbij. Regelmatig laten de stemmen zich horen.

 

Het jaar 1428 breekt aan en de Engelsen naderen de stad Orléans aan de Loire. Dat is dicht bij Chinon, waar de dauphin (troonopvolger) Karel VII zich bevindt. Als de Engelsen en Bourgondiërs erin slagen deze stad te veroveren ligt voor hen de weg naar het zuiden open en kunnen ze Frankrijk de genadeslag toebrengen.

Jeanne is dan 17 jaar oud en hoort de stemmen weer die haar met nog meer aandrang vragen om Frankrijk te redden. Jeanne krijgt een familielid van haar (Durand Lassois) zo gek om met haar mee te gaan naar Vaucouleurs om daar aan de commandant van het Franse garnizoen te gaan vragen of ze met een escorte naar Chinon mag vertrekken om de koning te steunen. De commandant, Baudricourt, heeft er geen oren naar, hij kan geen soldaten missen, en stuurt haar weer naar huis. De Bourgondiërs rukken korte tijd later op naar Vaucouleurs in de hoop Bourgondië te verbinden met Vlaanderen en op hun toch komen ze voorbij Domrémy, waar de hele bevolking op de vlucht is geslagen. Jeanne trekt weer naar Vaucouleurs en dan geeft Baudricourt toe. Waarom nu wel en nog wel op zo’n hachelijk moment? Omdat Jeanne kort ervoor (toen ze een tweede maal bij Baudricourt was geweest) een voorspelling had gedaan. Die luidde dat het Franse leger bij Rouvray een nederlaag zou lijden en die voorspelling was uitgekomen. Baudricourt is daarmee overtuigd van haar goddelijke zending en geeft haar een escorte mee naar Chinon.

 

Jeanne weet dat meisjes niet erg veilig zijn op reis en ze besluit om mannenkleren te dragen. Ten eerste omdat ze dan niet opvalt tussen de soldaten en ten tweede om zich te beschermen tegen verkrachters, want haar kleren zijn zo gemaakt dat haar tuniek stevig vastgebonden kan worden aan de broek, zodat een mogelijke belager niet zo gemakkelijk zijn doel kan bereiken. Ze noemt zichzelf vanaf nu ook La Pucelle (= maagd) omdat ze aan Catharina, Margaretha en Michaël heeft beloofd om maagd te blijven zolang het God behaagt (ze bouwde dus wel enige reserve in en was blijkbaar niet van plan om haar hele leven maagd te blijven). De reis duurt elf dagen. Op 4 maart komt ze bij de Dauphin, de troonopvolger, Karel VII, die nog niet in Reims tot koning gekroond is, zoals de traditie dat wil. Enerzijds omdat Reims door de Engelsen bezet is, anderzijds omdat Karel VII zelf twijfelt aan zijn recht om koning van Frankrijk te worden, omdat zijn moeder hem ooit had gezegd dat hij maar een bastaard en nietsnut was.

 

Jeanne knielt voor Karel neer en zegt: “Hoog illustere heer Dauphin, ik ben gezonden in de naam van God om U en het koninkrijk te helpen.”

Karel is verrast en vereerd tegelijkertijd. Maar om niet ten spot te vallen aan zijn hofhouding en de Franse adel neemt hij Jeanne terzijde en spreekt lang met haar. Als hij terugkomt laat hij duidelijk blijken dat hij vertrouwen stelt in haar, maar om zeker te zijn, zendt hij haar naar Poitiers waar ze drie weken lang door geleerde theologen wordt ondervraagd, die slechts tot het besluit kunnen komen dat deze jonge dame echt wel geloofwaardig is. Hoe komt het toch dat Karel haar gelooft? Ook hier heeft Jeanne haar zienergaven gebruikt. In haar onderhoud met de dauphin heeft zij hem verteld wat hij in een zeer persoonlijk gebed op 1 november van het jaar daarvoor heeft gezegd tegen God. Wat was dat? Karel had aan God gevraagd om hem te helpen zo hij de rechtmatige erfgenaam van de Franse troon was, maar om hem te straffen - en niet het land - zo hij dat niet was. Niemand wist hiervan en toch kon Jeanne hem dat vertellen. Vandaar zijn vertrouwen in haar zending.

 

Hij laat een speciaal goed passend harnas voor haar maken en ze krijgt daarbij wat ze vraagt. Een banier waarop God, als rechter tronend over de wereld staat afgebeeld met twee engelen en de woorden Jezus, Maria. De achtergrond van het vaandel is wit met gouden ‘fleurs-de-lys’ bezet. Ze krijgt een zwaard, maar Jeanne wil een heel speciaal zwaard. Ze wil het zwaard van Sint Catharina van Fierbois. Maar waar is dat? Karel geeft opdracht aan de wapensmeden om het te zoeken. In Tours vinden ze het in een koffer achter het altaar van de kerk waarin edelen uit dank voor overwinningen hun zwaarden als ex-voto hadden achter gelaten. Het zwaard wordt opgepoetst en wordt aan de zijde van la Pucelle gehangen.

Nu is ze klaar voor haar grote taak.

 

Ze krijgt een escorte mee naar Blois, waar op dat ogenblik het Franse leger verblijft. Ze vindt er een totaal verloederd leger. Ze begint met alle vrouwen van lichte zeden eruit te gooien. Ze doet dat niet steeds met zachte hand, verre van, want sommigen dwingt ze met de punt van haar zwaard. Later zal ze zelfs haar kostbare zwaard op de rug van zo’n prostituée stuk slaan, wat haar verwijtende blikken van Karel oplevert en een verkoeling van hun verstandhouding. Volgens historici wegens dat stukgeslagen zwaard, al kan het natuurlijk om die prostituée zijn. Ze verplicht de soldaten tot een algemene biecht waarna ze naar de kerk moeten om de dienst bij te wonen. Ze legt de soldaten ook op om tijdens de oorlog de burgers in alle omstandigheden te ontzien. Kortom, de leiding van het leger is in handen van een heilige en dat trekt dan weer een hoop vrijwilligers aan die nu wél heil zien in het oorlog voeren, vermits zo’n heilige niet anders kan dan overwinningen behalen.

 

Jeanne trekt met dat verfriste leger naar Orléans en verslaat er de Engelsen en Bourgondiërs. vreugde alom in het Franse kamp en vooral binnen de stad Orléans, waar Jeanne geëerd wordt met de titel: ‘Maagd van Orléans’. Tijdens het gevecht liep Jeanne haar eerste verwonding op: ze werd getroffen door een pijl toen ze soldaten meehielp bij het rechtzetten van een ladder tegen de verschansing.

 

Na deze schitterende overwinning trekt ze met het leger verder naar Jargeau. Ze rijdt aan de kop van het leger en draagt fier, zelfs in de strijd haar vaandel. Maar een steen uit een werptuig treft haar op de helm, ze valt neer, maar kruipt weer recht en roept boven het strijdgewoel : “Vrienden, op, op! Ons Heer heeft de Engelsen veroordeeld” of in haar taal: “Amys, sus, sus! Nostre Sire a condempné les Angloys!”

 

Na deze overwinning is het tijd om naar Reims te trekken. Ook die stad valt in haar handen en ze kan Karel VII naar het altaar leiden om hem daar tot rechtmatige koning van Frankrijk te laten kronen. Dat gebeurt heel plechtig en terwijl Karel de kroon op het hoofd gedrukt krijgt zegt Jeanne: “Nu is volbracht wat God me heeft opgedragen.” Op het schilderij van Ingres in het Louvre kan je zien hoe Jeanne naast de koning staat tijdens deze plechtigheid.

Nu is het tijd om de Franse hoofdstad terug te winnen op de Engelsen. Maar daar loopt het mis. Jeanne wordt er getroffen door een pijl uit een kruisboog en is niet in staat de leiding verder op zich te nemen. De aanval wordt afgeblazen en het Franse leger trekt zich ontmoedigd terug. In april 1430 is Jeanne voldoende hersteld om zich weer bij het leger te voegen. Op weg daarheen komt ze in Lagny-sur-Marne waar de inwoners haar smeken om een kind te redden dat gestorven is. Jeanne roept alle maagden van het dorp op om te komen bidden in de kerk en zoals steeds legt ze de beslissing bij God. Ze vragen om het kind weer levend te laten worden, lang genoeg om het te kunnen dopen. Zo gebeurt. Het kind wordt gedoopt en sterft ten tweede male.

 

Omstreeks het Paasfeest is ze bij de stad Melun. Daar hoort ze weer de stemmen van Michaël, Catharina en Margaretha die haar zeggen dat ze nog vóór het feest van Sint Jan (Midzomer) zal gevangen genomen worden. Dat zal ook gebeuren, want terug bij het leger wordt de aanval op Compiègne ingezet. Jeanne is plots omringd door Bourgondiërs die haar dwingen zich over te geven. Dat doet zij natuurlijk niet, waarop de Bourgondiërs haar van haar paard rukken en in Beaurevoir gevangen zetten. Vier maanden brengt ze daar door. Per slot van rekening was dat het lot van vele edelen en strijders in die dagen, want een gevecht ging er niet in de eerste plaats om om te doden, maar om gevangenen te verzamelen die dan tegen veel geld konden vrijgekocht worden. Het was trouwens nog niet zo lang geleden dat een Franse koning door de Engelsen was gevangen gezet en dat de Fransen toen een speciale munt uitgaven waarop stond : Franc, wat wil zeggen : vrij. Die munt was bedoeld om tegen grof geld verkocht te worden om zo de nodige fondsen bijeen te brengen om het losgeld van de koning te betalen. Die Franc is blijven bestaan als munt en heeft ten slotte zijn naam gegeven aan het muntstelsel dat Frankrijk (en België en Luxemburg) tot voor kort hanteerde.

 

Maar er is niemand die losgeld wil geven voor Jeanne. Karel VII laat niets van zich horen. Het zijn ten slotte de Engelsen die haar willen vrijkopen (om zelf gevangen te zetten). Voor 10.000 Pond krijgen ze haar van de Bourgondiërs. Ze zetten Jeanne gevangen, maar niet zoals het hoort. Ze vrezen haar magische krachten, denken dat ze een ketter is en willen haar daarvoor berechten. Pierre Cauchon, een Franse bisschop in Engelse dienst krijgt de opdracht om het onderzoek, een soort van inquisitie, te leiden. Hij is duidelijk vooringenomen en wil zo snel mogelijk dit varkentje (cfr. zijn eigen naam) wassen. Niets gebeurt zoals de wet het voorziet. Jeanne moet eigenlijk vast gehouden worden in een kloostercel, bewaakt door nonnen. Neen, Cauchon laat haar in een gewone gevangenis opsluiten en bewaken door gewone soldaten. Jeanne ziet geen andere oplossing dan haar tuniek weer maar stevig aan haar broek vast te knopen om toch enige bescherming te hebben, want de ogen van de bewakers laten het ergste vermoeden. Maar juist dit feit, dat ze dus mannenkleren draagt, wordt tegen haar in de procedure gebruikt om haar als ketter te veroordelen. Haar verzoek om in een klooster opgesloten te worden en vrouwenkleren te mogen dragen, wordt afgewezen.

 

In februari en maart 1431 worden de verhoren gehouden. De verslagen ervan zijn minutieus opgetekend en bewaard. Er wordt slechts één getuige opgeroepen: Jeanne zelf, getuige en beschuldigde tegelijkertijd. Ze wil beroep doen op de paus, zoals is voorzien, maar dat wordt afgewezen. Cauchon beschuldigt haar van :

        Het weglopen uit het ouderlijk huis.

Een poging tot zelfmoord. (Tijdens haar gevangenschap bij de Bourgondiërs had Jeanne een ontsnappingspoging ondernomen door uit een toren te springen.)

        Het valselijk gebruik van de namen van Jezus en Maria (die stonden op haar vaandel).

        Het horen van stemmen, die niet afkomstig konden zijn van heiligen, maar van duivels.

        Het dragen van mannenkleren.

Cauchon dwingt haar dan om vrouwenkleren aan te trekken en laat haar weer opsluiten. Maar wat dan kon verwacht worden, gebeurt: de bewakers zijn niet meer te houden en Jeanne loopt groot gevaar haar maagdelijkheid te verliezen. De bewakers rukken haar de vrouwenkleren van het lijf en gooien haar dan haar oude mannenplunje toe, die ze begrijpelijk onmiddellijk aantrekt. En net op dat moment komt Cauchon binnen. Hij heeft het noodzakelijke bewijs en veroordeelt haar ter dood.

 

Op de Oude Markt in Rouen wordt de brandstapel opgericht. Aan een paal daarbovenop wordt Jeanne vastgebonden. Het is 30 mei.

Jeanne vraagt om een kruisbeeld. Een soldaat bindt twee stokjes aan elkaar en legt het voor haar neer. Iemand anders loopt naar de kerk, neemt er het processiekruis en komt ermee terug. Eén van de aanklagers houdt dit kruis vóór haar terwijl de vlammen al omhoog kronkelen. Door de rook heen kijkt ze naar het kruis en roept luid : “Jezus! Jezus! Jezus!” Dan stikt haar stem in rook en vlammen en sterft ze.

 

De brandstapel wordt gedoofd en het half verkoolde lijk van Jeanne wordt aan het volk getoond om te laten zien dat ze wel degelijk een vrouw is. Daarna wordt het lijk weer op de brandstapel gelegd die het tot as herleidt die daarna door de Engelse soldaten in de Seine wordt uitgestrooid.

Waarom wilden de Engelsen haar per se veroordelen als ketter?

Omdat ze daarmee konden bewijzen dat Karel VII zich van een ketter had bediend om zich de Franse troon toe te eigenen en zodoende de troon dus onrechtmatig bezette.

 

Hoe gaat het verder?

In 1450 vraagt Isabelle, de moeder van Jeanne om een herziening van het proces. Dat wordt toegestaan.

In 1453 (de Honderdjarige Oorlog is dan al ten einde) volgt de uitspraak. Het vonnis van Rouen wordt nietig verklaard en Jeanne wordt gerehabiliteerd.

In 1920 wordt ze heilig verklaard. Zij is een van de weinige heiligen die oorlog heeft gevoerd, zegt men. Collegae van Karel de Grote als het ware.


Haar leven was kort, maar haar naam is blijven leven en door vele kunstenaars vereeuwigd. Ik wil er enkele vernoemen, vooral theater- en opera-auteurs zagen er stof in:

Shakespeare voert haar ten tonele als heks in: “Henry VI”

Schiller schrijft over haar in : “Die Jungfrau von Orléans”.

G.B.Shaw maakt haar tot hoofdfiguur in zijn “Saint Joan”.

Jean Anouilh voert haar op in “l’Alouette”.

Bij Bertold Brecht vinden we haar in : “Die heilige Johanne der Schlachthöfe”

Arthur Honegger schrijft haar verhaal neer in: “Jeanne d’Arc au bûcher”.


Jeanne d’Arc is in Rinkrank een thema binnen de geschiedenisverhalen voor vijfde en zesde klas. Zij is de kapstok waaraan de Honderdjarige Oorlog wordt opgehangen. Maar zij is niet het enige verhaal dat voor die episode van de geschiedenis aan bod komt. Sinds enkele jaren is er de schitterende jeugdtrilogie van de onlangs gestorven schrijfster Thea Beckman met de boeken ‘Geef me de ruimte’, ‘Triomf van de verschroeide Aarde’ en ‘Het Rad van Fortuin’. Eigenlijk zou elk kind van de zesde klas toch minstens deze drie boeken moeten gelezen hebben.

Dat is de manier waarop in Rinkrank geschiedenis wordt gegeven : boeiende verhalen als illustratie van de verschillende tijdperken.