10 november : LEO I DE GROTE

Luc Cielen in Rinkkrant 609 van 8 november 2002


Er zijn in de hele geschiedenis van de pausen slechts twee pausen die het adjectief Grote meegekregen hebben : Gregorius I en Leo I. Het zijn twee belangrijke figuren geweest in de ontwikkeling van de katholieke kerk. Vandaag hebben we het over Leo I. Hij leefde in de zesde eeuw en werd op 29 september 440 tot bisschop van Rome gekozen.

 

Hij stierf op 10 november 461. Eénentwintig jaar pontificaat waren voldoende om hem onsterfelijk te maken. Niet alleen - en dat is voor de katholieke kerk uitzonderlijk belangrijk geweest - wegens zijn radicaal en onverdroten optreden tegen diverse ‘ketterijen’ zoals daar waren : de nestorianen, de pelagianen, de manicheeërs, de eutychianen, de sabellianen en de priscillianisten. Je zou bijna denken dat een paus in die dagen niets anders te doen had dan afwijkende meningen te bestrijden. Hij had echter nog andere zorgen.

 

Het echte wereldlijke gezag over het Romeinse Rijk bevond zich sinds enkele decennia niet meer in Rome, maar in Constantinopel, waardoor een tweedeling was ontstaan: een Oost-Romeins Rijk dat nog machtig en sterk was, een West-Romeins Rijk dat danig verzwakt was, onder andere door een grote inwijking van Germaanse en andere volksstammen. We zitten midden in de grote volksverhuizingen, en Paus Leo I heeft er duchtig mee te maken gehad. Het waren de Hunnen, die onder leiding van Attila uit Azië naar Europa waren getrokken, die menig volk voor hen uitdreven, en het Romeinse Rijk binnen joegen. Ook de Hunnen vielen het Romeinse Rijk binnen. Niet het Oost-Romeinse Rijk : daar was de keizer zo verstandig geweest de Hunnen uit te kopen en hen verder westwaarts te laten trekken.

 

Zo trokken de Hunnen Gallië binnen, kwamen voor de poorten van Parijs, dat onder de moedige woorden van Sainte Geneviève stand hield, en trokken verder het Rijk binnen. Ze werden echter opgewacht in de Catalunische Velden door een Romeins leger, dat hoofdzakelijk uit Germanen en Galliërs bestond, maar geleid werd door Aëtius (bijgenaamd de Laatste Romeinse Veldheer). Aëtius kon met zijn leger Attila tot stand brengen, waarop de Hunnen oost- en zuidwaarts trokken. En dat had Aëtius niet voorzien. Hij dacht dat de Alpen dat wilde volk wel zouden tegen houden, maar het pakte anders uit : een jaar later (452) verscheen Attila in Italië, waar hij verschillende steden plunderde. Zo trok hij op naar Rome. De keizer in Rome was niet bij machte er iets tegen te doen, dus nam de paus, die heel wat aanzien en macht had verkregen binnen Rome, het besluit om Attila tegemoet te gaan.

 

En wat deed Leo I ? Hij trok niet met een leger op tegen Attila, maar met een prachtig uitgedoste groep edelen en priesters. Zo ontmoette hij de Hunnenvorst bij de stad Mantua. Attila, de Gesel Gods, stond oog in oog met Leo I, die er ook indrukwekkend uitzag. Wat er nu tussen beide mannen gebeurd is, weet niemand exact te vertellen, maar het resultaat was dat Attila Italië verliet en er nooit meer terugkeerde. Rome was in elk geval gered dank zij het optreden van Leo I. Natuurlijk zijn er legenden ontstaan rond deze ontmoeting. Volgens de enen heeft Attila zich gewoon laten omkopen. Volgens de anderen zag Attila een visioen. In het boek : “Generale Kerkelycke Historie” uitgegeven bij Plantyn in 1623 staat het volgende verhaal te lezen.

 

 

... ende hy soude de stadt van Roomen selve t’samen met het Rijck oock hebben bedorven, ten ware dat den gene wiens authoriteit den keyser hadde verdzuct, steunende op de goddelijcke macht hen hadde wederstaen te weten den H. Paus Leo die hem tegen treckende ter plaetsen daer de riviere Zindicius in den Padum loopt hem ter hert soo teenemael heeft versoet dat hy terstont eenen seer vasten peys makende te rugghe is ghekeert over den Donauw belovende niet meer weder te komen. Ende gevraeght zijnde van de sijne waerom hy hem tegen sijn ghewoonte soo lichtelijck hadde laten om-setten heeft hy gheantwoort dat hy terwijlen dat Leo sprack eenen anderen hadde sien by hem staen in een priesterlijck cleedt ende met een goddelijck op-sicht die hem hadde gedrycht met de doot indien hy niet en dede ‘tgene dat de Paus versocht. Die, volgende het schrijven van den Diaken Paulus in sijn historie van Roomen is geweest den H. Apostel Petrus.

 

 

In hetzelfde boek staat echter ook te lezen dat een andere geschiedschrijver vertelt dat er twee apostelen aan Attila verschenen. Toen Attila tegenover Leo stond, zag hij naast Leo twee figuren : Paulus en Petrus in priesterlijke gewaden gekleed en met getrokken zwaarden. Hoe dan ook, deze gebeurtenis is voor West-Europa zéér ingrijpend geweest. Het luidt de ondergang van het West-Romeinse Rijk in, maar betekende ook een overwinning van de Kerk op de wereldlijke macht. En zo kunnen we de Middeleeuwen ingaan, waar de Kerk een absolute macht zal ontwikkelen, die zo sterk is, dat ze tot op de dag van vandaag doorwerkt; al zien we nu wel stilaan het definitieve einde van die macht naderen. De ontmoeting tussen Leo en Attila is een beeld dat in de geschiedenisperiodes van vijfde en zesde klas onmisbaar is.

 

Leo I liet zich enkele jaren later weer opmerken door een bijzondere daad. De volksstam van de Vandalen was op de vlucht gegaan voor de Hunnen. Ze was van noord naar zuid door West-Europa getrokken, had zich een tijd in Zuid-Spanje opgehouden (waar de naam Andalusië nog steeds aan hen herinnert) en was dan overgestoken naar Noord-Afrika. Daar vestigden de Vandalen zich in een vrij uitgestrekt rijk met als hoofdstad Carthago. Van daaruit ondernamen ze roof- en plundertochten en voeren ze ook de Middellandse Zee over naar Rome onder leiding van Genseric. Toen ze voor de muren van Rome stonden, kon niets hen weerhouden om de stad aan te vallen en te plunderen. Maar ... Paus Leo I ging hen buiten de muren tegemoet en sprak met Genseric. Wat was het resultaat ? De Vandalen mochten Rome plunderen, maar ze mochten geen bloed vergieten. En zo gebeurde. Veertien dagen lang roofden de Vandalen alles wat maar enigszins waarde had. Natuurlijk de schat van de keizer, de gouden en zilveren voorwerpen in de kerken, maar ook bijvoorbeeld de kopervergulde dakbedekking van de tempel van Jupiter. Naar de legende vertelt hadden ze de standbeelden op één schip bijeengebracht en toen ze wegvoeren is dat schip gezonken. We lezen weer even mee in de Generale Kerkelycke Historie :

 

Voorts heeft Gensericus (gelijck Procopius daar by voecht) het heel tresoor ende den schat van den keyser met al ‘tghene dat te Roomen costelijck was met oock de helft van de copere vergulde tichelen van den tempel van Jupiter Capitolinus ende alle de staende beelden wech-ghenomen : Ghelijck hij oock heeft ghedaen de vaten van den tempel van Jerusalem die eertijdts van den keyser Titus te Roomen ghebrocht waran : welcke daar na soo Afrijcken is wederom ghecreghen door Belisarius zijn ghedraghen na Constantinopelen van waer sy voorts wederom door bevel van den keyser Justinianus zijn gebrocht na Jerusalem. Item Euagrius schrijft dat den selven Gensericus de stadt van Roomen oock heeft in brandt ghesteken : maer Nicephorus seydt dat sommige Schouw-plaetsen alleen zijn aff-ghebrandt

 

Deze plundering door de Vandalen heeft zoveel indruk gemaakt dat men er eeuwen later nog niet over uitgepraat was. En sommigen denken dan ook dat ons scheldwoord ‘vandaal’ daar vandaan komt. Het is echter niet helemaal correct. Het Nederlandse woord ‘vandalisme’ is afgeleid van het Franse woord ‘vandalisme’ en dat woord is pas omstreeks 1793 door Grégoire, bisschop van Blois, gemaakt. Of hij daarbij de Vandalenstreken in Rome voor ogen had, weten we helaas niet. In elk geval, tot eind achttiende eeuw was dit woord onbekend. Het woord vandalisme heeft de woorden vandaal, vandalenstreek e.a. tot gevolg gehad.

 

Leo I was de paus die de wereldlijke macht van de pausen heeft gevestigd. Bij zijn dood was hij de machtigste man van West-Europa. En zoals zo dikwijls : anderen voelden zich door hem geïnspireerd en noemden zichzelf dan ook Leo. Er kwamen er 13. En het is die dertiende, Leo XIII, die weer van zich liet spreken en wiens daden tot op vandaag doorwerken. Hij was het die in 1891 de encycliek Rerum Novarum schreef, een christelijk geïnspireerde repliek op het socialisme. Deze pauselijke tekst is de basis geworden van wat we nu kennen als de christelijke sociale beweging en daaruit zijn voortgekomen : de christelijke vakbonden, de christelijke volkspartijen en zo meer. De twintigste eeuw was getekend door deze encycliek en deze Leo. Ook een priesterorde is daaraan ontstaan: de Aalmoezeniers van de Arbeid. Het was deze orde die vakscholen stichtte om christelijke arbeiders op te leiden. De Londenstraat in Antwerpen is nog steeds een begrip. In Kapellen had deze priesterorde een vestiging in een prachtig gebouw met park. En zelf heb ik middelbare school gelopen in een neogotisch kasteel van de Aalmoezeniers van de Arbeid in Meldert bij Hoegaarden. Dat was in de tijd dat de laatste Hoegaardse brouwer zijn deuren sloot en Celis nog niet begonnen was met het brouwen van zijn befaamde witbier dat Hoegaarden weer bekend zou maken.