Uitspraken van Rudolf Steiner in verband met pedagogie: GEOLOGIE - MINERALOGIE

nummer Voor de herkomst van de uitspraken (boek, bladzijde, voordracht, stad, datum): klik hier.
192 Echt met gevoel voor de dingen moet je vakken als geschiedenis, aardrijkskunde, geologie, enzovoort behandelen. Dat laatste is vooral interessant: als je geologie geeft en daarbij het diepste medegevoel hebt voor het gesteente onder het aardoppervlak. In dit verband kan men iedere pedagoog aanraden Goethes verhandeling over graniet eens echt meevoelend door te nemen, om te zien hoe iemand zich niet alleen met zijn voorstellingen, maar met zijn gehele persoon inleeft in de natuur en een menselijke relatie krijgt tot de oervader, het oeroude, heilige graniet. Vervolgens moet je dat natuurlijk naar de andere gebieden uitbreiden. 
426 Bij de uitstapjes moeten we altijd voor ogen houden dat het eigenlijke onderwijs over de natuur enkel en alleen op school thuishoort. Gaan we nu met de leerlingen de natuur in dan wijzen we hen op een steen of een bloem. Daarbij moeten we strikt vermijden om buiten in de natuur te laten klinken wat we ze binnen, op school, leren. Buiten in de natuur moeten we de kinderen heel anders wijzen op de natuur dan binnen op school. We mogen niet vergeten om ze er op te wijzen dat we hen mee naar buiten nemen om de schoonheid van de natuur te ervaren en dat we de voortbrengselen van de natuur mee naar binnen nemen, de school in, om ze voor hen te kunnen ontleden. 
427 We moeten erop wijzen dat het een groot verschil is of de dode natuur in de klas ontleed wordt of dat de natuur buiten in al haar schoonheid bewonderd wordt. Dit moet naast elkaar staan. 
496 Ik zal me tot het negende jaar voornamelijk beperken tot kunstzinnige activiteiten en daaruit het schrijven en lezen ontwikkelen. Daarna zal ik ook rekenen. Maar natuurlijke historie zal ik pas na het gisteren aangegeven tijdstip geven en geschiedenis (voor zover het geen 'geschiedenissen' zijn) zal ik pas na het bereiken van het twaalfde levensjaar gaan geven. 
533 Nu is ook de tijd aangebroken dat we met behulp van de geometrische vormen over kunnen gaan tot de mineralogie. We behandelen de mineralen door steeds verbanden te leggen met natuurkundige wetmatigheden die we ook bij de mens aantreffen: de breking van stralen - de lens van het oog; natuurkundig en scheikundig dus. 
552 schematisch overzicht van welke vakken in welke fase van de lagere school aan bod komen. Zie blz 123
Tot het negende jaar:
muziek - schilderen - tekenen
schrijven - lezen
vreemde talen, iets later rekenen

Tot het twaalfde jaar:
grammatica, woordleer
dierkunde
plantkunde
vreemde talen, geometrie
natuurkundige begrippen
aardrijkskunde

Tot aan het eind van de lagere school:
zinsleer
mineralogie
natuurkunde en scheikunde
vreemde talen
geschiedenis
aardrijkskunde
553 In de aardrijkskundelessen moeten de verworvenheden van de andere lessen op velerlei wijze ineenvloeien. Ook al heb ik gezegd dat de mineralogie pas in de derde fase, zo rond het twaalfde jaar, gegeven kan worden, toch kunnen ook de mineralen al eerder verweven worden in het aardrijkskundeonderwijs, door deze te beschrijven en aanschouwelijk te maken. 
569 Aardrijkskunde kan werkelijk een groot spoor zijn, waarin alles uitmondt en waaruit wederom heel wat geput kan worden. U hebt de kinderen in de aardrijkskunde bijvoorbeeld verteld over het verschil tussen kalkgebergte en oergebergte. (volgt een uiteenzetting over graniet en kwarts). Juist bij de mineralogie kunt u van het geheel naar de delen gaan, van de vorming van gebergtes naar de mineralogie (en van graniet naar de samenstellende delen ervan: kwarts, glimmer, enz).
683 Dat er toch talloze kinderen zijn die er in het latere leven geen zintuig voor hebben om objecten uit de natuur behoorlijk waar te nemen en zich in te prenten. Het kan de leraar tot wanhoop brengen wanneer sommige leerlingen maar niet kunnen onthouden wat een malachiet is onder de mineralen, of een pekblende of zelfs een smaragd. Zij zijn dus absoluut niet in staat om de objecten in de natuur in zich op te nemen en te herkennen. Ook wat planten, zelfs wat dieren betreft komt dat bij kinderen voor. Wilt u daar ook aandacht aan schenken? 
691 Bij zulke vormen die ook bij mineralen voorkomen gaat dat relatief gemakkelijk. Moeilijker is het al wanneer het erom gaat om kleuren of andere eigenschappen van een mineraal in zich op te nemen. Dan kan men begrip wekken doordat men het kind zich het kleine eenvoudig heel groot laat voorstellen. Een of ander klein geel kristal laat men het kind zich dus meerdere malen voorstellen als een reusachtig gekristalliseerd lichaam. 
747 Dat men de mineralogie over kan laten gaan in de geografie, dat men bij een spirituele behandeling van de cultuurgeschiedenis geschiedenis en geografie met elkaar kan verbinden door volkeren te karakteriseren
793 De plantkunde wordt vervolgd in de zesde klas en vloeit over in de behandeling van de mineralen. Maar de mineralen worden in ieder geval behandeld in samenhang met de geografie
1211 Ziet u, het is om die reden dat wij, wanneer wij het kind vóór zijn elfde jaar mineralogie, natuurkunde, scheikunde, mechanica in een intellectuele vorm bijbrengen, het kind schade toebrengen bij zijn ontwikkeling, want het kan het mechanische, het dynamische nog niet volledig als mens meebeleven. Net zo min als het kind voor het elfde jaar de causale relaties in de geschiedenis, de historie, kan mee-beleven. 
1922 En wat het belangrijkste is: men spreekt in eerste instantie helemaal niet over gesteente op zich. En men zal merken dat het kind in menig opzicht zeer nieuwsgierig is. Maar als je het in dit opzicht levendig, als het ware uit de aarde ontspruitend, door de zon tevoorschijn gehaald, het hele plantendek als een tot de aarde behorend iets bijbrengt, dan wordt het niet nieuwsgierig naar wat de stenen apart zijn. Het interesseert zich nog niet voor het minerale. 
1923 En het is het grootste geluk als het kind zich tot aan zijn elfde, twaalfde jaar niet voor het dode minerale interesseert, maar als het de voorstelling in zich opneemt dat de aarde een totaal levend wezen is, in zekere zin slechts een al aan het afbrokkelen zijnde boom, die alle planten als takken voortbrengt. En u ziet dat je op deze wijze buitengewoon goed de mogelijkheid krijgt om ook tot de individuele planten over te gaan. 
1938 We moeten het kind op deze leeftijd waarover ik nu spreek toch niet alleen kennis van de mineralen bijbrengen, maar begrippen, ideeën over het levende. Daar komt het op aan. 
2091 Nu komt die leeftijd waarbij eigenlijk het kind pas datgene mag waarnemen wat in de wereld buiten hem gebeurt zonder dat het met de mens iets te maken heeft. Daarom begint pas tussen het elfde en twaalfde levensjaar de mogelijkheid het minerale, het gesteenteachtige in het onderwijs te doceren. 
2092 Wie daarvoor het kind het gesteenteachtige, het minerale anders bijbrengt dan voor zover het aansluit bij het plantaardige dat uit de aarde groeit, dus uit het gesteente, die bederft helemaal de innerlijke beweeglijkheid van het zielenleven van het kind. 
2093 Wat geen verhouding heeft tot de mens, dat is mineraal. Daar mogen we pas beginnen nadat het kind zelf zich in de wereld goed heeft ingeleefd doordat het datgene dat dichter bij hem staat - het plantaardige en het dierlijke - in zijn voorstellen en met name in zijn voelen en ook door de dierkunde in zijn willen heeft opgenomen. 
2094 En hetzelfde wat voor het minerale geldt, geldt voor de begrippen van de natuurkunde en de begrippen van de scheikunde. 
2099 Wanneer het kind de gekarakteriseerde leeftijd tussen het negende en tiende jaar bereikt, voeren we hem tot datgene wat tot het verstand, maar tot het beweeglijke, tot het levendige verstand hoort: plantkunde; wat tot het versterken van de wil leidt: dierkunde. Met het eigenlijke onderwijs van het minerale, met het onderwijs in natuurkunde en scheikunde kunnen we alleen op het intellect werken. 
2256 Als je mineralen wilt begrijpen, kun je dat volgens oorzaak en gevolg. Het fysische laat zich zo begrijpen. Klim je op naar het plantaardige, dan is het al onmogelijk om alles door logica, door verstand, door intellect te begrijpen. Daar moet al het plastische principe in de mens bovenkomen, daar gaan de begrippen, de ideeën over in plastische vormen. En alles wat we het kind aan plastische vaardigheid bijbrengen, geeft hem de bekwaamheid, het plantenwezen in zijn samenstellingen te begrijpen.