Uitspraken van Rudolf Steiner in verband met pedagogie: SPEL - SPEELGOED

nummer Voor de herkomst van de uitspraken (boek, bladzijde, voordracht, stad, datum): klik hier.
1723 Onze moeders, soms ook onze vaders, vinden het op een buitengewoon sterke wijze nodig om bijvoorbeeld het kleine meisje een heel mooie pop te schenken opdat het kleine meisje in haar speelfase met die mooie pop kan spelen. Deze 'mooie pop' is niettemin altijd afschuwelijk, omdat ze niet onkunstzinnig; maar ze is, zoals soms gemeend wordt, een mooie pop, die 'echt' haar heeft, die ook echt goed beschilderd is, die zelfs beweeglijke ogen heeft - wanneer je die neerlegt sluit ze haar ogen, ze draait ze wanneer ze wordt opgetild, ze kijkt je aan - bewegende poppen zijn er zelfs ontstaan; kortom, er is speelgoed in de speelwijze van kinderen binnengekomen die op een merkwaardige, onkunstzinnige, maar vermeend het-leven-nabootsende wijze bij het kind gebracht moet worden. 
1724 De pop is alleen maar een karakteristiek voorbeeld; we geven toch al ons speelgoed geleidelijk vanuit onze beschaving op een dergelijke manier vorm. 
1725 Dit speelgoed is de vreselijkste innerlijke afranseling van de kinderen. En net zoals zich kinderen binnen de familie, de gemeenschap ook danig braaf tonen wanneer men ze afranselt, zoals dat dus door de conventie teweeg kan worden gebracht, zo uiten ook de kinderen datgene uit braafheid niet wat eigenlijk diep op de bodem van hun ziel wortelt: de antipathie tegen deze mooie pop. 
1726 We brengen het kind met alle geweld bij dat hij het sympathiek moet vinden, maar de onbewuste, onderbewuste krachten in het kind spelen sterk door, en daardoor is eigenlijk alles wat in de stijl van de 'mooie pop' is ten zeerste onsympathiek. Want het is, zoals ik zo meteen zal laten zien, een innerlijke afranseling van het kind. 
1727 Ga je echter zo te werk dat datgene in aanmerking genomen wordt wat het kind in zijn eenvoudige denken tot aan het vierde, vijfde jaar, ja nog tot aan het zesde, zevende jaar al innerlijk ervaren heeft bij het zich oprichten, bij in de verticaal gaan staan, bij de gewaarwording van het lopen, dan krijg je een pop die je uit een zakdoek vormt, van boven het hoofd, eventueel een paar inktvlekken voor de ogen, en dan heb je in deze pop al dat wat het kind begrijpen kan, waarvan het kind ook kan houden. Daar zijn op een primitieve wijze de eigenschappen van de menselijke gestalte aanwezig, voor zover het kind die enkel en alleen op zijn kinderleeftijd kan overzien. 
1728 Het kind weet niet meer van de mens dan dat de mens rechtop staat, dat hij een onder en een boven heeft, dat daar boven een hoofd is, en dat daar er een paar ogen zijn; de mond - dat zult u bij kindertekeningen aantreffen - die tekenen ze vaak op hun voorhoofd. De plaats van de mond is nog niet eens duidelijk. Wat het kind werkelijk beleeft, is te zien aan de pop die uit de zakdoek gevormd en van een paar inktvlekken voorzien is. In het kind werkt een innerlijke plastische kracht. Alles wat uit de omgeving op het kind afkomt, gaat over in een innerlijk vormen, ook in het orgaanvormen. 
1733 Het kind bekijkt deze tot pop gevormde zakdoek, en dat wordt in de mens vormkracht, juiste vormkracht, die vanuit het ritmische systeem in het hersenstelsel wordt gevormd. 
1734 Als u het kind een zogenaamd mooie pop geeft - de pop die zelfs bewegen kan, de ogen bewegen kan, die beschilderd is, mooie haren heeft - als u het kind dit kunstzinnig beschouwd vreselijk afschuwelijk monster overhandigt, dan werken de krachten uit het ritmische systeem omhoog, deze plastische krachten die vanuit het ademhalings- en bloedsomloopsysteem het hersenstelsel vormen, voortdurend als zweepslagen: alles wat het kind nog niet begrijpen kan, dat gaat met zweepslagen omhoog de hersenen in. De hersenen worden grondig door en door gezweept, afgeranseld op een vreselijke manier. Dat is het geheim van de mooie pop. Maar dat is ook in menig opzicht het geheim van het spelleven van het kind. 
1735 Het moet voor ons duidelijk zijn, als we nu liefdevol het kind willen leren spelen, hoeveel van de innerlijk bouwende krachten bij het kind tevoorschijn komt. 
1739 En zo moeten we het kind niet innerlijk afranselen met mooie poppen, zo moeten we met hem kunnen leven en de pop vorm geven die het kind innerlijk zelf beleeft. 
1740 En zo met betrekking tot het hele spelwezen. Het spelwezen vereist inderdaad een werkelijk doorzien van het wezen van het kind. 
1742 Maar omdat we ons niet in onwaarachtigheid moeten verplaatsen, moeten we ons in dat wat wilsmatig is, wat in het spelwezen binnenkomt, juist op het niveau van het kind kunnen verplaatsen. 
1743 Dan zal het voor ons duidelijk zijn dat het kind totaal niet in zijn organisch wezen dat heeft wat tegenwoordig in onze civilisatie heel bijzonder geliefd is: het intellectuele. We mogen daarom ook in het kinderspel niets inbrengen wat op enigerlei wijze intellectueel beheerst is. 
1744 Nu wordt het kind op natuurlijke wijze ook in het spel een nabootser met betrekking tot dat wat zich in zijn omgeving afspeelt. Maar we zullen weinig meegemaakt hebben dat ooit een kind, laten we zeggen, filoloog wilde worden. 
1745 Zelden zul je bij een vierjarig kind meemaken dat het filoloog wil worden; maar chauffeur bijvoorbeeld wil het eventueel worden. Waarom? Omdat je alles ziet wat zich aan de chauffeur openbaart. Dat zie je, dat maakt een rechtstreekse beeldindruk. 
1747 We moeten echter in het spel slechts inbrengen wat niet aan het kind voorbijgaat. Al het intellectuele gaat echter nog aan het leven van het kind voorbij. 
1748 Wat hebben we daarvandaan nodig opdat we op de juiste wijze het kinderspel mogen leiden als volwassene? We ploegen, we naaien kleren enzovoort; daarin zit overal de oriëntering op het doelmatige, en in deze oriëntering op het doelmatige zit het intellectualistische. Datgene waarvan men het doel inziet in het leven, dat heb je intellectualistisch doordrongen. 
1749 Maar nu heeft alles wat in het leven staat - of het nu ploegen is, of dat het iets anders is, voertuigen bouwen, paarden laten beslaan - behalve dat het op een doel georiënteerd is, iets wat in zijn uiterlijke vormgeving leeft, in de puur uiterlijke vormgeving. 
1750 Je kunt wanneer je naar een dorpeling kijkt die de ploeg door de voren trekt - helemaal afgezien van wat het doel van deze activiteit is - voelen en ervaren, als ik me zo mag uitdrukken, het vormgevende van dat wat in het beeld leeft, wat tot beeld wordt. 
1751 Als je nu als mens doordringt - en het is de esthetische zin die het zover brengt - overal het nog van een doel afziende vormgevende op te vatten, dan krijg je dat wat in het speelgoed werkelijk het kind kan benaderen. 
1752 Je wordt juist doordat je niet al het mooie nastreeft - wat immers ook door en door intellectualistisch is - wat bij de tegenwoordige 'mooie poppen' wordt nagestreefd, maar naar datgene streeft wat in de houding, in het hele gevoel van de mens tot uiting komt, geleid naar de primitieve, naar de echt verrukkelijke pop, die er dan meer uitziet (een door Waldorfschoolleerlingen uit hout gesneden pop wordt getoond), niet zoals de zogenaamde 'mooie' pop. Maar dat is al voor oudere kinderen. 
1753 Dus het gaat erom dat wij, om opvoeder te worden, dit esthetische van het werk in het werk te kunnen zien, opdat we het esthetische van het werk in de afwerking van het speelgoed leggen. 
1754 Als we het esthetische van het werk in het maken van het speelgoed brengen, dan benaderen we dat wat het kind vanuit zichzelf wil. 
1755 We zijn in onze civilisatie bijna uitsluitend nuttigheidsmensen geworden, dat wil zeggen intellectualistische mensen, en deponeren daarom ook allerlei bedachts bij het kind. 
1756 Echter het gaat erom dat we bij het kind niet datgene uit het latere leven brengen wat bedacht is, maar wat in het latere leven gevoeld, ervaren kan worden. Dat moet in het speelgoed zitten. 
1757 Het mag zo zijn dat we de jongen een ploeg geven, maar het gaat erom dat we voor hem het vormende, het esthetische van het ploegen in het speelgoed hebben gelegd. Dat is wat de volle kracht van de mens tot ontwikkeling kan brengen. 
1768 Net zoals u door lallen de spijsvertering bederft, zoals u door een foutief liefdeloos leren lopen de stofwisseling voor het latere leven bederft, zo bederft u de ziel als u op deze wijze van binnen het kind met een zweep slaat. 
1769 En zo moet het een ideaal van onze opvoeding worden om voor alles de zielsmatige, maar toch door het feit dat het kind een geheel fysiek-zielsmatig-geestelijk wezen is, ook fysiek-innerlijke afransel-straffen - dat wil zeggen de 'mooie pop' - af te schaffen, om voor alles het spel op het juiste niveau te brengen. 
1813 Laten we eens bekijken hoe vaak juist bij het kind aanleiding gegeven wordt tot lichaamsbeweging. Men verbeeldt zich - de materialistische civilisatie verbeeldt zich van alles, hoewel ze gelooft met feiten van doen te hebben - dat het kind, omdat het alleen daardoor een geciviliseerd mens wordt, deze en gene beweging in het spelen, in de gymnastiek enzovoorts moet uitvoeren. Doorgaans bevallen dan het meest die bewegingen waaraan ook de volwassenen gewend zijn. 
1814 En omdat men als ideaal heeft dat het kind net zo moet worden als men zelf als volwassene is, dat het nu eenmaal net zo zijn gymnastiek moet doen als men dat als volwassene doet, dan brengt men het kind dwangmatig spelenderwijs datgene bij wat men als volwassene als juist beschouwt. Dat wil zeggen, men heeft een zekere voorstelling: dat past bij een nette, fatsoenlijke mens, daartoe moet men het kind nu ook brengen. 
2251 Juist doordat we op deze wijze het kind op een passende manier in de kunst binnenbrengen, de overgang maken van het spel naar het leven door de kunst, zijn we ook in staat dán wanneer dat nodig is, dus met name tussen het elfde en twaalfde jaar, aan het kind op de juiste wijze het onderwijs ten bate van de kunstzin te kunnen geven.
2280 Op de leeftijd die daarbij past, en wel tamelijk vroeg, brengen we de kinderen zover dat ze speelgoed voor zichzelf maken - zoals u hier heeft gezien in de tentoonstelling die we van de werkstukken van de kinderen hebben gemaakt - voor zichzelf speelgoed uit hout snijden en daardoor het spel met het kunstzinnige verbinden. 
2281 Het is in feite helemaal in overeenstemming met waar de menselijke natuur om vraagt als je het spel geleidelijk overbrengt naar een kunstzinnige vorm, en dan ook naar dat praktische vormgeven waarvan ik zojuist heb gesproken. En het is buitengewoon interessant hoe bij de kinderen een bepaalde plastiek, scheppende plastisch-kunstzinnige activiteit als vanzelf zijn weg vindt bij het maken van speelgoed. 
2392 Nu moet je een dergelijk onderwijs, zou ik willen zeggen, met een ernstige humor ten uitvoer brengen. Je moet de kinderen namelijk ertoe brengen dat ze dingen die geheel aan hun eigen fantasie ontspringen, bijvoorbeeld speelgoed maken (laat een houten pop zien). Ik geloof dat dit dingen zijn die eigenlijk elke kunstenaar moeten aanspreken, eerder dan menig kunstwerk op tentoonstellingen. Het volgende: een lappenpop. Zulke dingen zijn toch schitterend; dat maken heel jonge kinderen; ze leren daarbij het begin voor het nuttige, zoals u ziet; ze naaien het zelf. 
2393 Maar bijzonder blij worden de kinderen door wat zij als het ware in het verhalende, in het beweeglijke kunnen binnenbrengen, en dan zijn ze zeer vindingrijk. Deze dingen die dan zinvol bewegen (een haas), die maken ze met grote overgave. Het is dan heel bijzonder interessant hoe de kinderen vindingrijk worden bij dit beweeglijke speelgoed. Hoe grappiger de beesten zijn die daar gemaakt worden (ooievaar), des te meer geeft het kinderen vreugde.