De onderstaande eindtermen komen aan bod in wiskundelessen in de derde klas (groep 5).      Printversie                                                          Luc Cielen

EINDTERMEN van toepassing sinds 1 SEPTEMBER 2011

 

UITLEG

LL01 * de kinderen kunnen gegevens leren door ze te memoriseren.

Regels, werkwijzen, hoofdrekenen (tafels, bewerkingen tot 20)

LL03 * de kinderen kunnen voor een opdracht bij de juiste personen informatie opvragen.

Aan elkaar uitleg vragen, aan de leerkracht, aan andere volwassenen

LL04 * de kinderen kunnen samenhangende informatie leren door deze in eigen woorden na te vertellen of verkort weer te geven.

Ze kunnen uitleg geven als iemand erom vraagt (leerkracht, kind, andere personen)

LL05 * de kinderen kunnen eenvoudige problemen op systematische en inzichtelijke wijze oplossen.

Dit gaat om zowel wiskundige opgaven als praktische opgaven (bv. meten)

LL06 * de kinderen kunnen onder begeleiding hun lessen, taken en opdrachten plannen en organiseren.

LL07 * de kinderen zijn bereid hun gedrag aan te passen aan de leersituatie.

LL08 * de kinderen zijn bereid nauwkeurig, ordelijk en volgens afspraak te werken.

LL09 * de kinderen zijn bereid zelfstandig te werken.

LL12 * de kinderen zijn bereid  op zichzelf te vertrouwen.

LL13 * de kinderen zijn bereid zich voldoende weerbaar op te stellen.

LL14 * de kinderen zijn bereid tot een houding van verwondering, eerbied en interesse.

MV55 * attitudes: het onderwijs is erop gericht dat de kinderen de processen kunnen ervaren die het muzische handelen bepalen doordat zij: hun waarnemingsvermogen gericht en onbevooroordeeld kunnen gebruiken; hun fantasie, voorstellingsvermogen en geheugen vooral voor ruimtelijke oriëntatie en temporele ordening gericht kunnen gebruiken; een denken ontwikkelen waarbij het innerlijk voorstellen en waarnemen geobjectiveerd worden zonder naar het loutere intellectuele af te glijden; hun voorstellingsvermogen, hun bewegings- en tastzin kunnen aanspreken en coördineren; hun gevoelswereld verfijnen en differentiëren zowel op het kunstzinnige als op het sociale vlak.

Vooral bij metend rekenen is het van belang om ook voor het kunstzinnige aspect aandacht te hebben. Hoe noteren, tekenen enz. De verzorging van het rekenschrift en de werkbladen.

MV56 * attitudes: het onderwijs is erop gericht dat de kinderen kleur- en vormgevoel ontwikkelen, ook inzake klankkleur en vormen op het gebied van de muziek.

Goed gebruik van kleuren in het schrift of op de werkbladen.

MV57 * attitudes: het onderwijs is erop gericht dat de kinderen schoonheid in haar verschillende verschijningsvormen kunnen beleven.

Ook het rekenschrift en de rekenwerkbladen moeten 'mooi' zijn. Er moet een zekere kunstzinnigheid in zitten.

MV58 * attitudes: het onderwijs is erop gericht dat de kinderen zichzelf ervaren en zelfvertrouwen ontwikkelen.

De kinderen aansporen tot zelfstandigheid en initiatief: o.a. door zelf oefeningen opstellen(voor zichzelf of anderen).

N23 * Taal in een communicatieve situatie. De kinderen zijn bereid om op actieve en opbouwende wijze deel te nemen aan een gesprek met leeftijdsgenoten en met vertrouwde volwassenen, met aandacht voor:
- vorm (zinsbouw en zinsintonatie)
- stijl (stijlregister, woordkeuze, expressie)
- techniek (articulatie)

Vooral bij metend rekenen moeten zij met elkaar samenwerken en dus duidelijke afspraken maken, duidelijke uitleg geven.

N24 * Taal in een communicatieve situatie. De kinderen ontwikkelen het vermogen om vanuit de beoordeling van een communicatieve situatie met de gepaste mondigheid te reageren.

Met elkaar overleggen.

N25 * Taal in een communicatieve situatie. De kinderen kunnen na een les, een verhaal of een uiteenzetting, zowel aan de leraar als aan de klasgenoten relevante vragen stellen en luisteren naar de antwoorden.

N26 * Taal in een communicatieve situatie. De kinderen tonen de wil en de interesse om zich na een voor hen toegankelijke uiteenzetting van een ander, in te leven in het gezichtspunt van de ander en er begrip voor op te brengen.

Tijdens het werken aan opdrachten moeten kinderen met elkaar overleggen. Het inleven in het gezichtspunt van de ander is onontbeerlijk.

N35 * Strategieën. De kinderen kunnen zich oriënteren op de communicatieve situatie, de opdracht of het doel.

Vooral bij metend rekenen van belang

N36 * Strategieën. De kinderen kunnen de aandacht gericht houden op de communicatieve situatie of op een opdracht (gedurende de duur ervan) en op het doel van de opdracht.

N37 * Strategieën. De kinderen kunnen de manier van spreken, schrijven, luisteren of lezen afstemmen op het doel van een opdracht of op de luisteraar of de lezer.

N38 * Strategieën. De kinderen kunnen op hun niveau reflecteren op de luister-, lees- spreek- en schrijfvaardigheid in het licht van een opdracht of doel en op het eigen taalgebruik.

N39 * De kinderen kunnen op hun niveau reflecteren op de aangewende strategie.

ook het rekenschrift en de rekenwerkbladen moeten 'mooi' zijn. Er moet een zekere kunstzinnigheid in zitten.

SV02 * de kinderen kunnen een onderscheid maken tussen wat wenselijk is en wat mogelijk is, ook wat hun eigen wensen en kwaliteiten betreft.

SV03 * de kinderen tonen een aan hun leeftijd beantwoordende kritische houding en verantwoordelijkheidszin.

Als ze samenwerken (bv bij metend tekenen en breuken) moeten ze deze houding hebben.

SV04 * de kinderen tonen in hun omgangsvormen dat zij respect kunnen opbrengen voor: de mens in zijn mens-zijn, hoe verscheiden de verschijningsvormen en uitingen ook zijn (zie ook WO82* en WO83*); voor het werk van de mens (zie ook WO83*); en voor de natuur (zie WO82*).

Bij het samenwerken komt dit aan bod.

SV05 * de kinderen kunnen zich als persoon in een groep handhaven en tonen dit onder meer door de bereidheid mekaars kwaliteiten te erkennen; de plaats die hen toekomt in te nemen.

Bij het samenwerken is dit belangrijk

SV06 * de kinderen kunnen geduld opbrengen.

SV07 * de kinderen kunnen initiatief nemen.

Vooral bij metend rekenen en breuken. Maar ook bij andere wiskundige opgaven kunnen zij ertoe gebracht worden om bv. zelf oefeningen op te stellen.

SV08 * de kinderen kunnen zich binnen een groep profileren dan wel terughouden, bijvoorbeeld in een gesprek; door een rol in een toneelstuk; door solospel of groepsspel in muziek.

Bij het samenwerken is dit nodig.

SV09 * de kinderen kunnen regels en afspraken aanvaarden.

SV10 * de kinderen kunnen een bijdrage leveren aan het tot stand komen van regels en afspraken.

SV11 * de kinderen kunnen binnen een groep een eigen verantwoordelijkheid opnemen.

Bij samenwerken (metend rekenen en breuken vooral) is dit nodig.

SV12 * de kinderen kunnen op basis van de vorige eindtermen tot samenwerking komen.

SV13 * de kinderen kunnen in hun omgangsvormen eerbied en respect opbrengen voor de mens als individu met zijn kwaliteiten en beperkingen; voor het individuele werk (zie ook WO82* voor hun omgeving).

Respect voor het werk van andere kinderen en voor het eigen werk (rekenschrift, werkbladen).

SV14 * de kinderen kunnen helpen en zijn bereid zich te laten helpen.

SV15 * de kinderen kunnen op hun niveau met eigen gevoelens en meningen en die van anderen omgaan.

Vooral bij het samenwerken nodig

SV16 * de kinderen kunnen in hun spreken en luisteren rekening houden met de gesprekspartner (zie TN1, TN9, TN10, TN14, TN19, TN23, TN24, TN25, TN26, TN27, TN32).

Vooral bij het samenwerken nodig

W01 * de kinderen kunnen tellen en terugtellen met eenheden, tweetallen, vijftallen en machten van tien.

Zal meestal gekend zijn vanaf het eerste leerjaar, maar moet wellicht nog geoefend worden voor sommige kinderen.

W02 * de kinderen kunnen omgaan met de verschillende functies van natuurlijke getallen: een getal kan een hoeveelheid aanduiden; een getal kan fungeren in een bewerking; een getal kan een rangorde aanduiden; een getal kan een meetresultaat aangeven.

Getal als hoeveelheid, als een deel van een bewerking, als een rangorde is al in eerdere klassen aan bod gekomen. In de derde klas komt nu het getal als meetresultaat erbij.

W03 * de kinderen kunnen de betekenis van de volgende operaties kennen: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen en daarbij de terminologie met betrekking tot de resultaten van deze operaties: som, verschil, product, quotiënt en rest.

Zowel bij hoofdrekenen als bij cijferen (maar vooral bij het cijferen) ishet nodig dat de kinderen in de loop van de derde klas de juiste terminologie leren kennen.

W04 * de kinderen kennen het begrip veelvoud, deler, grootste gemene deler, kleinste gemeenschappelijk veelvoud.

Begrippen veelvoud en deler komen in de derde klas aan bod. De andere in de  vijfde klas.

W06 * de kinderen kunnen omgaan met breuken: als een stuk (deel) van; als een verdeling; als een deling; als een getal (met een plaats op een getallenlijn) en kunnen daarbij de volgende terminologie hanteren: stambreuk, teller, noemer, breukstreep, gelijknamig, gelijkwaardig, vereenvoudigen.

In de derde klas: stembreuk, teller, noemer, breukstreep. De andere termen in de vierde klas.

W07 * de kinderen kennen de geleerde symbolen, notatiewijzen, conventies met betrekking tot getallen en bewerkingen met getallen en kunnen de volgende symbolen benoemen, noteren en hanteren: = < > + - x : %.

< en > mogen bewaard worden voor 4e of 5e klas

W08 * de kinderen kunnen natuurlijke getallen van maximaal 10 cijfers lezen, noteren, ordenen en op een getallenlijn plaatsen.

De getallen tot 1000 moeten vlot gelezen en gebruikt worden. Ook de plaatsing ervan op een getallenlijn. Getallen boven 1000 mogen aan bod komen en vooral gelezen worden.

W09 * de kinderen kunnen natuurlijke getallen (met 3 decimalen), eenvoudige breuken, eenvoudige procenten lezen, noteren en op een getallenlijn plaatsen.

Natuurlijke getallen en eenvoudige breuken komen aan bod in de derde klas. Het plaatsen van breuken op een getallenlijn voorbereiden, maar pas toepassen in de vierde klas (d.w.z.: stambreuken vergelijken kan in de 3e klas)

W10 * de kinderen kunnen de getalwaarde van elk cijfer bepalen bij kommagetallen met maximum drie decimalen.

Dit wordt in de derde klas aangezet bij het geldrekenen en het metend rekenen.

W11 * de kinderen zijn in staat tot een onmiddellijke reproductie van correcte resultaten bij optellen en aftrekken tot 10; bij tafels van vermenigvuldiging tot en met de tafel van 10.

Maal- en deeltafels moeten volledig geautomatiseerd zijn.

W12 * de kinderen hebben inzicht in de relaties tussen de bewerkingen.

Optellingen laten controleren door er een aftrekking van te maken en door van vermenigvuldigingen delingen te maken (en vice versa) leren kinderen de resultaten controleren en beseffen zij het verband tussen de bewerkingen.

W13 * de kinderen kunnen eenvoudige verbanden, patronen en structuren tussen getallen en bewerkingen opsporen en toepassen.

Kennis van en inzicht in het tientallig systeem.

W14 * de kinderen voeren opgaven uit het hoofd uit waarbij ze de verschillende bewerkingen toepassen op basis van hun inzicht in de eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van de getallen: optellen, aftrekken met grote getallen met eindnullen; vermenigvuldigen met en delen door 10, 100, 1000; vermenigvuldigen en delen naar analogie met de tafels; getallen splitsen, aanvullen of groeperen om de bewerking makkelijk te kunnen uitvoeren.

W15 * de kinderen zijn in staat getallen af te ronden. De graad van nauwkeurigheid wordt bepaald door het doel van het afronden en door de context.

Het afronden komt voor het eerst aan bod bij het metend rekenen.

W16 * de kinderen kunnen de uitkomst van een berekening bij benadering bepalen.

Kennis van en inzicht in het tientallig systeem.

W17 * de kinderen kunnen schattend rekenen met gehele getallen door de uitkomst globaal te bepalen.

W23 * de kinderen kennen cijferalgoritmen (schriftelijke, gestandaardiseerde en verkorte oplossingswijzen); zij kunnen cijferend de vier hoofdbewerkingen uitvoeren met natuurlijke en met kommagetallen: optellen met maximaal 5 getallen: de som is kleiner dan 10.000.000; aftrekken: aftrektal kleiner dan 10.000.000 en maximaal 8 cijfers; vermenigvuldigen: vermenigvuldiger bestaat uit maximaal 3 cijfers; het product telt maximaal 8 cijfers (2 cijfers na de komma); delen: deler bestaat uit maximaal 3 cijfers, quotiënt maximaal 2 cijfers na de komma.

In de derde klas tot 1000, maar mag ook verder, vooral bij cijferen. Bij hoofdrekenen beperken tot 1000. Bewerkingen met cijfers na de komma komen pas in de vierde klas aan bod.

W25 * de kinderen kunnen verhoudingen vergelijken.

Vooral bij metend rekenen. Langer, korter, evenlang enz. Meer, minder, evenveel.

W27 * de kinderen kunnen een eenvoudige, niet in wiskundige taal aangeboden probleemstelling, zelf in wiskundige termen omzetten en oplossen. De juistheid van de oplossing kunnen zij bij benadering toetsen aan de werkelijkheid.

Rekenverhalen en vraagstukken.

W28 * de kinderen kennen de objectief meetbare grootheden voor: lengte, (omtrek, afstand): millimeter, centimeter, decimeter, meter, decameter, hectometer, kilometer; oppervlakte: vierkante centimeter, vierkante decimeter, vierkante meter; inhoud: centiliter, deciliter, liter; gewicht: gram, kilogram; tijd: seconde, minuut, uur, etmaal; temperatuur: graad Celsius; hoekgrootte: graden; zij kennen het opbouwprincipe van de rij maateenheden voor lengte, gewicht en tijd en kunnen daarbij de relatie leggen tussen de grootheid en de maateenheid.

Metend rekenen vanuit de praktijk. Bewerkingen ermee vanaf de vierde klas.

W29 * de kinderen kennen de symbolen, notatiewijzen en conventies bij de geleerde maateenheden.

W30 * de kinderen kunnen veel voorkomende maten in verband brengen met betekenisvolle situaties.

Bijvoorbeeld temperatuurmeting, lengte van lokalen, meubels enz.

W33 * de kinderen weten in samenhang met WO 22 dat bij temperatuurmeting 0° C het vriespunt is en weten op welke wijze de temperatuur beneden het vriespunt wordt aangeduid.

Dit moet ten laatste in de derde klas aan bod komen, maar kan ook al eerder ter sprake zijn gekomen.

W34 * de kinderen kunnen eenvoudige verbanden, patronen en structuren tussen en met grootheden en maatgetallen opsporen en onderzoeken.

Zij kunnen zaken meten met meter, decimeter of centimeter afhankelijk van de grootte van hetgeen gemeten wordt. Zo ook voor de andere maateenheden.

W35 * de kinderen kunnen het verband tussen maateenheden en maatgetallen inzien.

Vooral belangrijk bij de plaatsing van de komma. De komma duidt aan welke maateenheid gebruikt wordt.

W37 * de kinderen kunnen voor elk van de hogergenoemde grootheden, het juiste en meest functionele meetinstrument kiezen en correct hanteren. De geschikte maateenheid en de graad van nauwkeurigheid van het meetresultaat worden daarbij bepaald door de situatie.

W38 * de kinderen kunnen schatten met behulp van referentiepunten.

W40 * de kinderen kunnen kloklezen (analoge en digitale klokken): tijdsintervallen berekenen en zij kennen de samenhang tussen seconden, minuten en uren.

In de derde klas tot op de minuut.

W42 * de kinderen kunnen op basis van ervaring en door hun omgang ermee, de volgende meetkundige figuren herkennen en benoemen; punten, lijnen (lijn, lijnstuk, zijde, middellijn, diagonaal, straal, loodlijn, evenwijdige lijnen, snijdende lijnen), hoeken (rechte, stompe, scherpe), vlakke figuren (driehoek, vierhoek, vijfhoek, zeshoek, cirkel). (Zie ook Muzische Vorming Vormtekenen: MV 11, MV 12 en MV 13; Boetseren: MV22).

Dit komt vooral bij de breuken en in het vormtekenen aan bod.

W44 * de kinderen kunnen omgaan met passer en lat.

Vooral bij metend rekenen en bij breuken.

W46 * de kinderen kunnen kunnen geometrische figuren maken. (Zie ook LO27, MV11, MV12, MV27, MV28).

Vooral bij breuken en vormtekenen

W48 * de kinderen zijn bereid om na te denken over de eigen wiskundige activiteiten en controleren de resultaten daarvan op hun juistheid en realiteitsgehalte.

Op het einde van elke periodeles een evaluatie inbouwen

W49 * de kinderen kunnen in eigen woorden beschrijven hoe ze een wiskundig probleem aanpakten, welke oplossingsstrategie ze volgden.

W50 * de kinderen beseffen dat er voor hetzelfde wiskundig probleem soms meerdere oplossingswegen zijn en soms zelfs meerdere oplossingen afhankelijk van de wijze waarop het probleem wordt opgevat.

Komt dikwijls tot uitdrukking als ze met andere kinderen samenwerken. Ook bij de evaluatie van de les.

W51 * de kinderen begrijpen eenvoudige wiskundetaal en kunnen die toepassen in praktische situaties.

W52 * de kinderen zijn bereid een verbinding te leggen tussen het wiskundeonderwijs en het dagelijkse leven (zie ook MV49).

Bij metend rekenen, breuken en vraagstukken.

W53 * de kinderen hebben aandacht voor de specifieke schoonheid en exactheid in de wiskunde: vormen, figuren, patronen en ritmes (zie ook MV14, MV49).

Vooral bij breuken en vormtekenen

W54 * de kinderen ontwikkelen een houding van eerbied en belangstelling voor de wiskunde als verschijnsel in de natuur en in zijn verbondenheid met het menselijk handelen. (zie ook MV16*, MV49-, WO7, WO34*, WO55, WO76)

W55 * de kinderen ontwikkelen een gevoel voor exactheid en relativiteit van getallen: voor getalwaarde, getalverhoudingen, bewerkingen en exemplarisch voor de wijze waarop deze deel uitmaken van het menselijk handelen.

W56 * de kinderen kunnen aan de wiskundige activiteit vreugde en verwondering beleven zoals deze verbonden zijn met elk creatief-productief proces.

W57 * de kinderen ontwikkelen vertrouwen in hun denk- en leeractiviteiten en behouden een houding van nieuwsgierigheid en interesse voor wiskundige fenomenen.

WO 01.24 * Weer en klimaat. De kinderen kunnen een beperkt aantal weerkundige fenomenen op weerkundig gebied gericht en onbevangen waarnemen en hun waarnemingen weergeven (zie ook leren leren en muzische vorming).

Temperatuurmeting. Hoeveelheid neerslag (metend rekenen)

WO 01.29 * Milieu. De kinderen tonen zich in hun gedrag bereid om zorgzaam om te gaan met mineraal, plant, dier en mens en het milieu in hun omgeving.

Bij metend rekenen kunnen zij diverse zaken meten (ook mensen, dieren …, maar steeds met respect en zorg.

WO 01.30 * Milieu. De kinderen tonen zich in hun gedrag bereid om zorgvuldig om te gaan met afval, energie, papier, voedsel en water.

Gebruik van schriften, werkbladen, maar ook van kladbladen enz. Vooral bij metend rekenen en breuken is zorg een belangrijk aandachtspunt.

LL02 * de kinderen kunnen in eenvoudige naslagwerken en andere eenvoudig toegankelijke media zelfstandig informatie opzoeken via de alfabetische inhoudsopgave.

Dit komt in de derde klas veelvuldig aan bod in verschillende vakken.