ALBERTUS MAGNUS: 15 november

Luc Cielen in Rinkkrant 710 van 14 november 2003


Er is niets mooier dan te leven op aarde en te eindigen in legendes. Albertus Magnus kan ervan getuigen. Zijn aardse leven was een aaneenschakeling van waardering en lof, en hij leeft eeuwig voort in legendes. Tenminste als mensen nog behoefte hebben aan legendes. Ze worden nog weinig verteld en zullen dus ooit wel eens verloren gaan, tenzij... Van de andere kant zijn er nog nooit zoveel legendes gemeengoed geworden als in deze tijd. Waar anders moeten scenarioschrijvers hun inspiratie blijven halen ? De meeste legendes zijn in de loop van de twintigste eeuw dan ook in filmbeelden vertaald en toegankelijk geworden voor een ruim publiek. Ruimer dan ooit tevoren in de geschiedenis van de mensheid. We mogen dus niet klagen.

 

Maar nu over Albertus Magnus. Hij werd geboren in 1193 in Lauingen bij Ulm aan de Donau. Zijn vader was een hoge functionaris maar geen edelman, en dat beknotte dus ten zeerste zijn mogelijkheden en die van zijn zoon. Van jongs af aan was Albert al geboeid door de natuurwetenschappen in de zin dat hij planten en dieren wilde observeren. Dat deed hij met de grootste overgave en hij zou het ook zijn hele leven blijven doen. In die zin was hij een navolger van Aristoteles en een voorloper van Goethe.

Uit enkele aanwijzingen van hemzelf weten we dat hij in 1222 in Italië verbleef. Daar was hij getuige van een zware aardbeving die ervoor zorgde dat de stad Brescia volledig werd vernield en dat de inwoners van Milaan minstens een maand lang buiten de stadsmuren kampeerden. In 1229 treedt hij in in het klooster van de Benedictijnen. Hij volgt er de colleges in de wijsbegeerte en de theologie, maar blijkt helemaal niet zo’n goed student te zijn. Daar komt echter verandering in, nadat hij in een visioen de maagd Maria ziet als de Mater Sapientiae. Korte tijd later staat iedereen versteld over zijn fenomenaal geheugen en zijn inzicht.

In 1230 trekt hij dan naar Keulen om er verder theologie te studeren; studie waarin hij briljant slaagt in 1234. Hij wordt kort daarop lector in Straatsburg. In 1240 verschijnt er een komeet. Deze verschijning deelt hij later in zijn werk mee. In 1242 vinden we hem in Parijs, waar hij verder studeert en tenslotte ook les geeft. Hij doet dat blijkbaar zo goed dat er aan de universiteit een enorme toeloop voor zijn cursus ontstaat. Zo zeer zelfs dat hij zijn cursus buiten moet geven omdat de aula te klein is. De inhoud van de cursus gaat vooral over de filosofie van Aristoteles. Daarmee verricht hij baanbrekend werk, want Aristoteles was in het christendom niet zo’n gewaardeerd filosoof. In 1248 is hij professor aan het door hem opgerichte ‘Studium Generale’ waar hij onder anderen aan Thomas Van Aquino les geeft. In 1254 wordt hij overste van zijn kloosterorde in Duitsland.

 

Van dan af trekt hij te voet en straatarm (vrijwillige keuze ! Hoogstwaarschijnlijk onder invloed van Franciscus van Assisi) door zijn gezagsgebied en bezoekt zo het veertigtal kloosters dat onder zijn gezag valt. Hij treedt bijzonder streng op tegen hen die de regel van de armoede niet volstrekt naleven. Onderweg van het ene klooster naar het andere, zet hij zijn natuurkundige studies verder.

In 1256 neemt hij het op voor de franciscanen, die op dat moment zwaar aangevallen worden door de gevestigde Roomse macht. Hij moet zich voor de Curie (kerkelijk bestuurscollege) verantwoorden en heeft daarbij slechts één dag en één nacht tijd om het dossier door te nemen. Desondanks slaagt hij erin een schitterende redevoering te houden waarbij hij deze kloosterorde weet te rechtvaardigen en het werk van Franciscus weet te redden.

In 1260 installeert hij zich als bisschop in het kasteel van Stauff aan de Donau. Daar noemt men hem “Bundschuh” omdat hij altijd met dikke, gebonden laarzen in de omgeving op stap is voor zijn natuurkundige studies. Dat wordt hem tenslotte kwalijk genomen en in 1261 al vertrekt hij uit zijn bisdom.

Hij passeert via Wenen, Graz, Viterbo en krijgt dankzij paus Urbanus IV, die hoog met hem oploopt, de opdracht om in Duitsland een nieuwe kruistocht te prediken. Hij volbrengt die taak (al loopt de kruistocht later op niets uit). Op 7 maart 1274 deelt hij aan zijn confraters mee dat zijn ex-leerling Thomas Van Aquino (auteur van de ‘Navolging van Christus’ is gestorven. Thomas verbleef op dat moment echter ver van Albert, zodat deze laatste daar niets kon van weten. Pas enkele dagen later wordt het bericht bevestigd. In 1277 rept hij zich naar Parijs om de geschriften van Thomas Van Aquino te verdedigen tegenover hen die er geen geloof aan hechten. Ook in deze opdracht slaagt hij.

 

In 1279, 86 jaar oud, krijgt hij tijdens het lesgeven een black-out, en is niet in staat verder te gaan met zijn discours. Hij weet nu dat het einde nabij is en sluit zich op in een cel. De Prins-Bisschop van Keulen komt hem korte tijd later daar opzoeken, klopt beleefd aan en krijgt vanachter de gesloten deur het antwoord : “Albert is niet meer hier’, waarop de bisschop in tranen uitbarst en zegt : ‘Inderdaad, Albert is niet meer daar.’ Op 15 november 1280 sterft Albert.

Hij krijgt enkele dagen later een plechtige begrafenis. In 1482 wordt zijn stoffelijk overschot opgegraven. Volgens de aanwezigen verspreidde het een geur van heiligheid, terwijl het zo goed als intact was; wat in die dagen een duidelijk bewijs van heiligheid was. Pas in 1931 wordt hij heilig verklaard en in 1941 wordt hij tot patroon van de wetenschap en de christelijke wetenschappers benoemd.

Voor zijn tijdgenoten was hij een robuuste grote man, 1,75 m groot en vrij stevig gebouwd. Kortom een reus van een kerel in die dagen. En dan te bedenken dat hij veel reisde en àlles te voet deed ... Het is niet verwonderlijk dat al tijdens zijn leven er legendes over hem ontstonden. Eén daarvan wil ik hier vertellen.

 

Het gebeurde op het feest van Driekoningen. Zoals je weet wordt in Keulen het gebeente van de Heilige Driekoningen bewaard. Koning Willem ging dus naar Keulen om er het feest te vieren. Het was in de tijd dat Albertus Magnus daar les gaf. Albert werd door de koning uitgenodigd en mocht bij hem aan tafel zitten. Als tegenprestatie nodigde Albertus de koning uit om in zijn klooster het middagmaal te komen gebruiken. Nu ging het rond in het roddelcircuit dat Albert wonderen kon verrichten en de koning was er ten zeerste op uit om getuige te zijn van een wonder. Hij ging dus prompt op de uitnodiging in.

Op de afgesproken dag verscheen de koning in het klooster. Albertus ging zijn genodigde en het hele gevolg vooraf en leidde hen naar de kloostertuin. Die was helemaal met sneeuw bedekt, en het vroor dat het kraakte. Daar verschenen de dienaren. Ze brachten tafels en stoelen en dekten midden in de ijzige winterse tuin de tafels. Albert nodigde zijn gasten nu uit om tafel te gaan. Bibberend en blauw van de kou zetten de koning en zijn gevolg zich aan de tafels. Toen zette ook Albertus zich aan tafel en zie : op hetzelfde moment smolt de sneeuw, kwamen er overal groene kruiden en bloemen te voorschijn, met heerlijke geuren. De vogels floten en zongen dat een lust was. De zon steeg hoog ten hemel en het leek wel of dit feest gevierd werd midden in de zomer. Zo warm werd het, dat enkelen uit het gevolg van de koning zich in de schaduw moesten terugtrekken. De dienaren brachten nu het ene gerecht na het andere op tafel, terwijl er nochtans in de keukens niet extra gewerkt werd. Meer dan een uur lang duurde dit spektakel. Dan stond Albert op en zie, ogenblikkelijk verdween het vogelgezang, de sneeuw keerde weer en allen begaven zich bevangen van de koude snel naar binnen. Koning Willem verkondigde daarop dat Albertus de meest wijze man van zijn tijd was.

 

Denken we nu even verder, dan merken we dat bij de heiligverklaring in 1931 in België een koning regeerde die Albert heette. Het is dan ook niet zo toevallig dat 15 november de feestdag van deze koning werd en wat is het gevolg ? Deze datum werd uitgeroepen tot ‘Dag van de Dynastie’. Misschien is mijn bewering hier niet helemaal correct, want op dezelfde dag viert men de heilige Leopold de Goede. En zoals bekend heetten de Belgische koningen nogal eens Leopold of Albert. Zo komt het dat de minister van Onderwijs nog elk jaar vraagt om rond deze datum extra aandacht te besteden aan het Belgische vorstenhuis. Voor mij hoeft het niet, maar even aandacht voor Albertus Magnus, daarmee wil ik onmiddellijk instemmen.

 

Albertus Magnus werd in zijn tijd beschouwd als een groot geleerde, een man van de wetenschap. Hij was echter bovenal een goed waarnemer. Hij bestudeerde Plato en Aristoteles. Vooral de studie van deze laatste was een nieuwigheid. En eigenlijk was dat ook gedurfd, want Aristoteles was toen niet zo geliefd bij de katholieken. Albertus verzoende de filosofie van Plato met deze van Aristoteles én met de christelijke leer.

 

Een uitspraak van deze grote Middeleeuwse denker in verband met zijn meer bekende leerling Thomas Van Aquino : “Wij noemen deze jongeman een stomme os, maar hij gaat in de wetenschap zulk een geloei van zich geven dat het in heel de wereld zal weerklinken”. En gelijk heeft hij gekregen. Tot op de dag van vandaag worden de geschriften van Thomas Van Aquino gelezen, terwijl alleen ingewijden nog het bestaan van Albert kennen. Zijn naam kom je nog tegen in boeken over filosofie en in werken over magie en kabbalistiek, want dat was hij ook, een magiër, zeker in de ogen van de Middeleeuwer.

Albertus Magnus is geen onbekende in Rinkrank. Eén raadsel van hem krijgen de kinderen voorgeschoteld in de lessen plantkunde :

 

 QUINQUE SUNT FRATRES

         DUO SUNT BARBATI

 DUO SINE BARBA NATI.

 UNUS E QUINQUE

         NON HABET BARBAM UTRIMQUE.

 

In mijn eigen vertaling luidt dit zo :

 

VIJF BROEDERS ZIJN BIJEENGESCHAARD

TWEE ZIJN MET EEN BAARD GEBOREN

TWEE ZIJN ECHTER GLAD GESCHOREN

EN ÉÉN DRAAGT SLECHTS EEN HALVE BAARD.

 

Kinderen van de zesde klas zouden het antwoord moeten weten. Wie het niet weet, wacht rustig tot volgende week, dan verschijnt het wel in de Rinkkrant.

 

En tot slot een klein fragment (in het Frans weliswaar) uit het eerste hoofdstuk van : “Les admirables secrets d’Albert Le Grand”.

“Après avoir examiné de part et d’autre l’opinion d’Aristote, et des médecins, il faut voir de quelle manière et comment la femme reçoit ces semences. La femme, lorsqu’elle est en action, éjacule sa semence dans le même temps que l’homme jette son sperme, et ces deux sortes de semences se joignant ensemble dans la matrice de la femme, elles commencent à se mêler; et c’est dans ce moment que se fait la conception. On appelle concevoir, quand les deux semences sont reçues dans la matrice, ou dans l’endroit destiné de la nature pour la formation de foetus. Après cette réception des semences, la matrice se ferme de tous côtés comme une bourse, de telle manière qu’il n’en peut rien sortir; et lorsque’elle est ainsi fermée, les femmes n’ont plus leurs mois, ou leurs ordinaires.”