BEGGA, 17 december

 

Groot feest zou het vandaag zijn in alle Vlaamse begijnhoven, mochten er nog begijntjes wonen. Want Begga is de patrones der begijnen. Maar nu er geen meer zijn, geraakt ze in vergetelheid. Niet helemaal, want ze is er nog, haar beeldje staat boven de toegangspoort van de begijnhoven, in een nis. Of je vindt haar wel ergens anders binnen het begijnhof afgebeeld.

 

Die begijnhoven behoren sinds enkele jaren tot het wereldcultuurpatrimonium. Vlaanderen moet zijn begijnhoven dus bewaren, koesteren en restaureren, want van heinde en ver trekken ze toeristen aan. En toeristen, dat ruikt naar geld. Maar goed, laat het maar gebeuren; vele begijnhoven zien er daardoor tegenwoordig weer bewoond en goed verzorgd uit.


Haast iedere Vlaamse stad heeft nog wel een begijnhof. De meeste zijn nu echte oases van stilte en rust binnen het drukke stadsleven. Het is er aangenaam toeven in de stille straatjes van die kleine steden binnen de steden. En haast overal zien ze er min of meer hetzelfde uit: kleine (soms toch al tamelijk grote) huisjes rond een gezamenlijke binnenhof. Elk huisje heeft een klein voortuintje, dat echter met een muurtje van de grote binnentuin of van het straatje is gescheiden. Alles in het concept van die huizen wijst op teruggetrokkenheid en verstilling.

 

Toen in de tweede helft van de vorige eeuw de begijnen verdwenen, stonden vele begijnhoven leeg en begon de verkrotting toe te slaan. In enkele steden werden de huizen al snel bevolkt door het gewone publiek, in andere steden werden de begijnhoven al snel gerestaureerd en werden het begeerde plekken om te wonen, of werden ze voor allerhande culturele of maatschappelijke doeleinden ingericht. Proef maar eens het verschil tussen het volkse begijnhof van Lier en het standingvolle Groot Begijnhof van Leuven. Er zijn begijnhoven, zoals dat van Kortrijk, die volop in de steigers staan: er wordt nog hevig hersteld en verbouwd om ze aan de moderne wooneisen te laten beantwoorden. Of ze worden door een kleine groep van mensen aangepakt, zoals dat van Hoogstraten, die er een gezellige woonbuurt van maken. Of ze zijn bijna van de aardbodem verdwenen, zoals dat van Bilzen, waar nog alleen het begijnhofkerkje van bestaat. Een heilige plek die een totaal andere bestemming kreeg als slachthuis, maar ook in de jaren van Jazz-Bilzen (jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw) een plek was waar gemusiceerd en gejamd werd (en waar enkele artiesten hun begindagen als muzikant meemaakten, denk bijvoorbeeld aan zanger Luc Saffloer - nu producer bij de VRT). Wat zou er nu nog van resten?


Begijnhoven zijn zo typisch Vlaams - Vlaanderen telt er nu nog zo’n 27 die ik ken - dat we vergeten dat er ook te vinden zijn in Nederland, onder andere in Breda, Haarlem, Delft en Amsterdam. En in Wallonië kunnen we er ook nog gaan bezoeken in Luik en Bergen. Daarmee komen we trouwens dichter bij de oorsprong van de begijnhoven. Die zijn namelijk in de 12e eeuw ontstaan in Luik en Waals-Brabant. Het waren plekken waar vrouwen zich terugtrokken om er een meer geestelijk bestaan te gaan leiden. Aanvankelijk werden ze wantrouwig bekeken en niet al te vriendelijk behandeld door de kerkelijke overheden, maar dankzij paus Honorius III, die de beweging in 1216 goedkeurde, veranderde de houding en werden ze aanvaard. Zo groeide de beweging verder en het zijn vooral de Vlaamse steden die al snel begijnhoven oprichtten. De meeste zijn ontstaan in de 13e eeuw. Tot in de 19e eeuw kende het verschijnsel begijn een bloei, maar vanaf het begin van de 20e eeuw kwam de klad erin en omstreeks 1950-1960 was het compleet gedaan.

 

Lange tijd dacht men dat de naam was afgeleid van de heilige Begga, omdat zij de stichtster zou geweest zijn van deze religieuze beweging. Maar niets is minder waar. Begga heeft er het niets, hoegenaamd niets mee te maken. Het is gewoon omdat het woord begijn lijkt op de naam Begga dat zij erbij betrokken is geraakt. Zo is Begga’s naam bewaard gebleven en is zij ook zo dikwijls afgebeeld.

 

Vanwaar komt de naam begijn dan wel?

Men heeft gedacht aan Albigenzen. Maar die Albigenzen, afkomstig uit de stad Albi in Zuid-Frankrijk waren ketters (Catharen - het woord ketter komt trouwens van Cathaar). En daarmee wilden de begijnen niets te maken hebben, want dat waren ze zeker niet.

Toch is er een periode in de geschiedenis geweest dat men het woord begijn gelijkstelde met het woord ketter. Later is dat helemaal het tegenovergestelde geworden en werd een begijn gelijkgesteld met een kwezel.

De naam kan ook afgeleid zijn van de Luikse priester Lambert le Beque (Begues of Beghe), die het eerste begijnhof zou gesticht hebben. Maar tegenwoordig gaat men ervan uit dat het woord begijn afgeleid is van ‘beige’, de kleur van de kleding die de begijnen droegen. Ook de afkomst uit het Latijnse beguina wordt aanvaard omdat beguina de betekenis heeft van: lid van een vrije kloosterlijke vergadering.

 

Daarmee is het rijk van Begga ten einde, na 7 eeuwen verering. Alleen bezoekers van begijnhoven zullen haar naam nog ontmoeten, en een heel klein beetje over haar vernemen dankzij de groene Michelingidsen of andere toeristische boeken en folders. Hoog tijd dus om iets over de heilige Begga zelf te vertellen. Veel zal het niet zijn, want informatie over haar is er amper te vinden. Toch was ze haast een vorstin, en als dusdanig wel bekend bij de historici.

 

 

 

Begga is geboren omstreeks 613 in Landen (nu in Vlaams-Brabant, vroeger in de provincie Luik) en stierf op 17 december 693 in Andenne aan de Maas, tussen Luik en Namen. Zij was de dochter van Pippijn I van Landen, die een Frankisch hofmeier was en beschouwd wordt als de eerste Hertog van Brabant. Haar moeder was de heilige Itta (Ida of Iduberga) van Nijvel, die later stichteres en abdis van het klooster van Nijvel werd.

 

Al jong huwde Begga met Ansegisel van Metz, zoon van bisschop Arnulf van Metz, die evenals haar later heilig verklaard zal worden. Deze Ansegisel was hofmeier van Austracië en dus ook verbonden aan het Frankische hof (met de bekende ‘vadsige koning’ Dagobert).

 

Haar belangrijkste prestatie is dat zij de moeder is van Pippijn (Pepijn) II de Middelste van Herstal die het gezag van de Frankische koning herstelt en uitbreidt tot en met Friesland en daardoor de heilige Willibrord in de gelegenheid stelt om Nederland te kerstenen. Deze Pippijn is dan weer de vader van de ons meer bekende Karel Martel en van Pepijn de Korte, de vader van Karel de Grote. Het is dus mede aan haar te danken dat de hofmeiers zich opwerkten tot de Frankische koningsdynastie.

 

Haar tweede belangrijkste werk is het stichten van een klooster. Dat gebeurde - gedeeltelijk legendarisch - als volgt. Ze maakte eens een reis naar Rome, waar ze vanzelfsprekend de paus bezocht. Ze vatte er de idee op om een klooster te stichten. Maar waar?

 

Op de terugreis naar Landen kwam ze in Andenne bij de Maas die ze aldaar wilde oversteken. Daar zag ze een kip met zeven kuikens en iets in haar zei dat dit de uitverkoren plek was voor haar klooster. De legende vertelt trouwens dat ze daar zeven kerken stichtte. Maar we mogen aannemen dat deze legende ontstaan is uit de afbeeldingen waarop Begga een model van een kerk met zeven torens in de hand draagt. In elk geval het klooster heeft bestaan. Na de dood van Ansegisel is Begga er in 692 gaan wonen, werd er abdis en is er een jaar later gestorven en begraven. Haar tombe is daar nu nog in de Église Sainte-Begghe.

 

Dat haar naam al verwarring schiep met het woord begijn, weten we al, maar haar naam werd ook nog eens gebruikt om haar tot patrones van de stotteraars uit te roepen. Dat komt omdat het woord stotteraar in het Frans bègue luidt en dat is zéér klankverwant aan Begghe, de Franse versie van haar naam.

In Andenne werd tot in de jaren zestig elk jaar op de derde zondag van september een Sint-Beggaprocessie gehouden.

 

In de kunst is vooral het schilderij bekend van Rubens.

haar naam werd en wordt nog een zeldzame keer aan een meisje gegeven. De meest bekende onder haar naamgenoten is Begga D’Haese, echtgenote van de meer bekende dokter Lecompte. Zij is beeldhouwster en werkt vooral met tropische houtsoorten als afzelia.

Als familienaam is haar naam ook gebruikt, zij het dat slechts 1 enkele familie in België Begga heet.

 

Kijken we echter naar haar beschermelingen, de begijnen, dan zien we heel wat meer familienamen opduiken die daaraan verwant zijn: Bégain (1), Bégain (3), Boggijn (4), Boggyn (5), Beginne (6), Beguint (8), Bagin (9), Béguin (10), Béghain (10), Beghyn (10), Beghyn (10), Baghein (17), Begain (18), Begeyn (21), Begeyn (21), Begein (22), Van den Begin (22), Bagein (27), Bagein (27), Begijn (35), Béghin (44), Van Begin (51), Beghuin (68), Beghuin (68), Begyn (96), Begine (100), Begine (100), Beghain (125), Beghein (135), Beghin (478), Beguin (798).

In totaal: 2.355 families.

 

Omdat begijnen zo alom tegenwoordig waren zijn er vanzelfsprekend uitdrukkingen en woorden ontstaan die naar hen verwijzen. Zo kennen we :

Werken is zalig, zeiden de begijntjes en ze waren met zeven om een ei te klutsen (Gezelle). Het wil zeggen: werken is goed voor een mens.

Daar is een begijn te geselen: er is een oploop van volk omdat er iets gebeurt. Iets uitzonderlijks, want begijnen waren zo vroom en godvruchtig dat ze nooit in aanraking kwamen met het gerecht.

Begijn = kwezel

begijn = kloosterzuster

begijn = zwartbonte koe

blauwe begijn = hoer

begijne maken : drukte maken (bargoens)

begijnenra: ra waaraan geen zeil wordt bevestigd = onderste ra aan de bezaansmast

begijnenkoek : lekkere koek

begijnenkost = lekkere kost

begijnenstukje : het lekkerste stukje van iets.

begijnhof en begijnhofkerk en Begijnenstraat en Begijnhofstraat

In de begijnenstraat zitten: in de Antwerpse gevangenis zitten.

Felix Timmermans en het begijnhof van Lier: het zijn begrippen die echt wel samen horen. Dat komt vooral tot uitdrukking in het kleine boekje van hem: De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen (1918) en ook in de Bagijnhofsproken (1911).