Dt-fout

‘Schrijf de woorden die je erg moeilijk vind nog enkele keren.’ (Oefenblad Nederlands)

LUDO PERMENTIER (Woorden weten alles, De Standaard, maandag 27 mei 2019)

 

Kent u het filmpje met het balspel waarbij u moet tellen hoe dikwijls de spelers een bal doorgeven? Aan het eind krijgt u de confronterende vraag of u ook de beer hebt gezien die over het speelveld liep. U kijkt opnieuw en ja: er dwaalde iemand in een grotesk berenpak tussen de spelers. Dat u dáár blind voor was!

 

Dat komt doordat u op iets anders geconcentreerd was, het tellen van de gooibeurten. Je zou zelfs kunnen zeggen dat je minder kans maakte om de beer te zien naarmate je meer gefocust was op de opdracht. Ik vertel dit, omdat het illustreert waarom we dt-fouten maken.

 

Als je een tekst schrijft, moet je op méér letten dan op gooibeurten. Je moet met de inhoud en de logica bezig zijn, je afvragen of de lezer alles zal begrijpen en of je volledig – maar niet langdradig – bent, je moet de gepaste woorden kiezen, de zinnen goed bouwen, letten op de schrijfstijl, de samenhang, de lengte en de opmaak van je tekst. En dan nog uitkijken voor spelfouten. Een schrijver moet dus veel borden tegelijk in de lucht houden en zo nu en dan vliegt er een kletterend aan scherven.

 

Toch is iemand een taalfout vergeven voor velen te moeilijk, vooral een dt-fout. Even tussendoor: kniesoren blijven maar beweren dat dit een verkeerde term is, want ‘werkwoorden hebben geen uitgang -dt’. Oké, maar er bestaan wel werkwoordsvormen die eindigen op -d, -dt, -t, - de, -te, -dde, -tte. Om alle fouten tegen die spelling één naam te geven, is ‘dt-fout’ nog niet zo slecht. Het staat ook zo in de Dikke Van Dale en het Groene Boekje, en het is bij de meesten van ons een bekend begrip.

 

Vanwaar die fobie voor dt-fouten? Onlangs is er weer duchtig over gesakkerd op de Facebookpagina VRT Taal. ‘Woorden die je erg moeilijk vind’ had een juf of meester gevraagd: o gruwel, de leerkracht kan het zelf niet, het onderwijs is om zeep. En iemand bestond het om te beweren: ‘(een werkwoord krijgt) enkel een -t of -en in tt. En -te of -de in vt. VD altijd -d, behalve ’t kofschip. Poepsimpel op die manier.’

 

Dat zal wel. Veeg de moeilijkheidsgraad onder de mat, zo zullen jonge mensen het wel leren. Leren waarom ze soms ‘wij wachtten’ moeten schrijven, maar nooit ‘wij lachtten’. Doe maar alsof alleen uilskuikens het niet begrijpen. Waarom we schrijven ‘dan antwoord je/je broer antwoordt je/dan antwoordt je broer’. Waarom ‘verhuisd’ en toch ‘gekruist’. Waarom ‘gesurfd’ én ‘gesurft’, ‘gecruiset’ én ‘gecruised’. Waarom ‘je werd/gij werdt’. Waarom ‘wie bepaalt/wie heeft bepaald’. Waarom ‘verbreedde’ men de nu ‘verbrede’ straat? Poepsimpel? Hm.

 

Akkoord, dat is allemaal te leren. En je moet je teksten kritisch herlezen voor je op de ‘enter’-knop drukt. Maar niet alleen voor spelling, ook voor de andere aspecten die ik noemde, moet je uitkijken. Er sluipen immers veel vervaarlijker beren door het beeld. Jaag dus nooit iemand om een domme spelfout het eeuwige hellevuur in. Ook niet de juf of de meester.

 

Ludo Permentier is gewezen redacteur van De Standaard. 'Woorden weten alles' verschijnt tweewekelijks op maandag in de krant.