DYMPHNA, 15 MEI

Luc Cielen in Rinkkrant 830 van 13 mei 2005


Omstreeks het jaar 650, het kan wat eerder of wat later zijn geweest, leefde er in Ierland een koning. Hij was heiden in tegenstelling tot zijn eega, die zich reeds tot het christendom had bekeerd. Hun dochter Dymphna, werd door de moeder in alle godsvrucht in het ‘ware’ geloof opgevoed. Ze werd door de priester Gerebernus (Gerberen) gedoopt.

 

Nu gebeurde het dat de koningin stierf. De koning, die erg veel van zijn bijzonder mooie echtgenote had gehouden, was zo van streek dat hij zijn staatszaken verwaarloosde en in niets nog levensvreugde vond. Dat verontrustte de hovelingen in de hoogste mate, zodat ze de koning verzochten om een tweede maal in het huwelijk te treden, zodat hij zijn zinnen kon verzetten.

De koning, zijn naam is niet bekend, zond zijn raadslieden uit over het hele land om een gepaste bruid te zoeken. Ze moest voldoen aan alle door hem gestelde voorwaarden, waaronder de belangrijkste was, dat ze minstens even mooi moest zijn als zijn vorige echtgenote.

 

Hoe de raadslieden ook zochten of lieten zoeken, niemand vond een meisje dat aan die voorwaarde voldeed, zodat ze onverrichter zake tot de koning terugkeerden. De koning was de wanhoop nabij. Was er dan echt niemand?

‘Jawel,’ zeiden de raadsheren.

‘Breng haar bij me!’ gebood de koning.

‘Zij is reeds hier,’ antwoordden de raadsheren.

‘Waar is ze?’ vroeg de koning, hoopvol rondkijkend.

‘Aan uw zijde, heer koning,’ gaven de raadsheren ten antwoord.

Toen zag de koning wie zij bedoelden. Naast hem stond Dymphna, zijn dochter. De koning bekeek haar en zag dat ze mooier was dan gelijk welke maagd in zijn rijk; dat ze even mooi was als zijn echtgenote zaliger gedachtenis. Dymphna was nog jong, maar dat was in die dagen geen probleem.

Met welgevallen zag de koning zijn dochter aan en moest de raadslieden gelijk geven. Waarom zou hij haar niet tot vrouw nemen?

Het leek alsof een duivel in hem gevaren was. Met begerige blikken bezag hij zijn dochter en kondigde terstond af dat zij zijn bruid zou worden. Wat zij ervan dacht, vroeg hij niet.

 

Dymphna smeekte haar vader om niet hals over kop tot een huwelijk over te gaan en vroeg om veertig dagen uitstel. Die gunde hij haar.

Dymphna wist dat een huwelijk met haar vader tegennatuurlijk was en vooral wegens haar geloof onaanvaardbaar. Zij sprak erover met Gerebernus, die op zijn beurt probeerde de koning te weerhouden van dit huwelijk. Maar niets hielp, en toen de veertig dagen ten einde liepen, liet de koning alles in gereedheid brengen om een luisterrijk huwelijksfeest te vieren.

Dymphna was de wanhoop nabij. Ze zocht haar toevlucht bij Gerebernus, maar de koning gaf bevel haar daar weg te halen, desnoods met geweld. Toen zat er voor Dymphna niets anders op dan verder weg te vluchten, weg van de bloedschande die haar thuis te wachten stond. Samen met Gerebernus en de hofnar en diens vrouw vluchtten zij in het grootste geheim. In Ierland konden ze niet blijven. In een eenvoudige boot voeren zij de zee op. Na vele dagen van ontberingen op zee kwamen ze bij de monding van de Schelde. Die rivier voeren ze op en gingen in Antwerpen aan land.

 

Om zeker te zijn dat de koning hen niet zou vinden, trokken ze de bossen van de Kempen in, tot ze bij de Sint-Maartenskapel in Zammel kwamen, daar bleven ze en bouwden een schamele hut. Ze onderhielden de kapel en stonden ten dienste van de eenvoudige boerenbevolking van de omgeving, vooral van de kleine stad Geel, die daar vlakbij was gelegen.

 

De koning was al snel op de hoogte gebracht van de vlucht van zijn dochter en van de priester. En tot zijn grote verbazing was tegelijk ook zijn hofnar verdwenen. Had die ook iets met de verdwijning te maken? Onmiddellijk had hij groot alarm afgekondigd en soldaten erop uit gestuurd om haar te vinden. Die vonden de sporen die naar de zee leidden, maar waarheen waren ze gevaren?

Het duurde maanden om de kusten van Engeland, Frankrijk en Vlaanderen af te speuren naar enige aanwijzing van de vluchtelingen. Zo kwam de koning met zijn soldaten ook in Antwerpen, waar hij, net als op alle andere plaatsen, liet navraag doen naar Dymphna. Zo kwam hij te weten dat er inderdaad een Ierse prinses, vergezeld van een priester en een echtpaar, in die stad was geweest, maar dat het gezelschap al snel was verder getrokken, landinwaarts.

De koning was verheugd, eindelijk een spoor.

 

Hij stuurde zijn verspieders de Kempen in. In Westerlo, een dorp bij Zammel en Geel, overnachtten zij in herberg ‘De Ketel’. Toen zij de volgende ochtend wilden vertrekken, betaalden zij met Ierse munten. De waard ontving het geld en zei spontaan: “Zo’n munten heb ik nog al eens ontvangen.”

“O ja?” zeiden de soldaten.

“Ja, kwam de waardin tussenbeide, hier niet ver vandaan in het bos, woont een jong meisje in een hut, samen met een priester. Er is ook een koppel bij hen. Zij heeft ook zo’n muntstukken.”

“Waar is dat?” vroegen de verspieders, “we willen hen graag ontmoeten.”

De waardin wees in welke richting zij moesten gaan.

De legende vertelt dat de waardin met uitgestrekte arm de richting aanwees, en dat haar arm vanaf die dag in die stand bleef staan.

De verspieders keerden spoorslags terug naar Antwerpen, waar zij de koning op de hoogte brachten. Deze vertrok onmiddellijk naar Geel en vond er de hut waar zijn dochter verbleef.

De koning liet haar door zijn soldaten uit de hut halen. Ook de priester werd naar buiten gesleurd. De koning wilde Dymphna al te paard zetten, maar het meisje verzette zich, en de soldaten keken hulpeloos toe, want geweld gebruiken tegen de koningsdochter durfden ze niet. De koning schreeuwde: “Ga met me mee en word mijn bruid!”

“Nee !” gilde Dymphna.

Toen ontstak de koning in een razende woede, hij leek wel waanzinnig. Hij trok zijn zwaard.

“Ga mee!”

“Nee ! Nee !”

De koning, door het dolle heen, hief het zwaard in de hoogte en met een van woede vertrokken gezicht onthoofdde hij zijn eigen dochter. Hij gaf zijn soldaten bevel ook Gerebernus te doden. Ze lieten de lijken daar liggen en vertrokken.

 

De inwoners van Geel vernamen wat er was gebeurd en kwamen naar de plek van het drama. Ze begroeven de lijken en degenen die zich onder invloed van Dymphna en Gerebernus tot het christelijke geloof hadden bekeerd, kwamen regelmatig op het graf bidden. Vrij snel na het gebeurde kwamen mensen uit nabije en verre omgeving bidden bij het graf van Dymphna om genezing van waanzinnigen te bekomen.

 

Een viertal eeuwen later werden de relieken opgegraven en stelde men vast dat de stoffelijke resten van Dymphna en Gerebernus in witte zandstenen kisten lagen. Zo’n lijkkisten had men in die streek nog nooit gezien. De mensen leidden eruit af dat deze twee martelaren door de engelen zelf waren begraven. De verering van hun gebeente kreeg daardoor nog meer bekendheid en de toestroom van pelgrims werd nog groter.

 

Omstreeks 1247 werd dan voor het eerst de legende van Dymphna opgeschreven.

Ondertussen was de gewoonte ontstaan dat zwakzinnigen, bezetenen en epileptici gedurende negen dagen (een noveen) bij het graf bleven bidden om alzo genezen te worden. Dat graf was ondertussen overgebracht naar een kerk die speciaal daarvoor werd opgericht tussen 1350 en 1450. Er tegenaan werd een ‘ziekenkamer’ gebouwd van waaruit de zieken de erediensten konden bijwonen en konden bidden. ‘s Avonds kregen ze bij inwoners van Geel onderdak. Zo ontstond in Geel de wereldbekende gezinsverpleging, die tot op de dag van vandaag voortduurt. De zieken kregen in de ziekenkamer een rode tegel om de hals gehangen. Die tegel was bij de opgravingen van de lijken bij de zerken gevonden en in Karolingisch schrift stond er de naam van Dymphna in gekerfd. Wie niet werd genezen mocht in Geel blijven.

 

De Brabantse beeldhouwer Jan Wave sneed in de veertiende eeuw een retabel voor de kerk. Daarop staat de legende van Dymphna afgebeeld.

Wegens de gezinsverpleging kreeg de stad Geel de bijnaam: ‘De Barmhartige stede’. Die verpleging is goed georganiseerd. Er zijn vandaag in totaal ongeveer 550 patiënten bij Geelse gezinnen ondergebracht. De patiënt heeft bij zijn gastgezin een eigen kamer. Men past die aan aan wat de patiënt nog kan, zo ook zijn verzorging. Men probeert de patiënten een zo zelfstandig mogelijk leven te laten leiden. De wijkverpleegkundigen spelen daarbij een belangrijke rol. Daarom heeft men Geel opgedeeld in 12 wijken met in elke wijk een verpleegkundige, die de zorg heeft en toezicht houdt op een vijftigtal patiënten in ongeveer evenveel gezinnen. Per drie wijken is er een multidisciplinair team.

In de 17e eeuw bouwde men op de plek waar Dymphna in haar hut had verbleven een kapel. Men vindt daar ook een oeroude waterput, die, naar men zegt, geneeskrachtig water bevat.

 

Om de vijf jaar worden in Geel grootse Dymphnafeesten gevierd. Dat was zo in 2000 en dus ook weer dit jaar. Vroeger beperkte zich dat hoofdzakelijk tot een grote processie waarin de legende werd uitgebeeld. Dit jaar heeft men gekozen voor ‘Dimpnadagen’ die gevuld worden met allerlei festiviteiten, en op 15 mei worden afgesloten met de traditionele processie. Op de website van de gemeente Geel vindt men alle informatie hierover.

De naam Dymphna kent enkele varianten: Dimpna, Dympna, Dymfna en enkele afleidingen: Digghe, Digne, Dingne, Dungne en Dympne.

 

Toen we omstreeks 21 maart jongstleden het Palmpasenfeest vierden in de kerk van Kalmthout, stond het beeld van Dymphna links achteraan het podium, goed in het zicht van alle aanwezigen. Dat was toeval...