KRUISVINDING 3 mei

Luc Cielen in Rinkkrant 728 van 30 april 2004

 

Met dit feest betreden we het rijk der fabelen. Al zijn er mensen die er nog steeds van overtuigd zijn dat de vele legendes nauw met de waarheid verweven zijn.

 

Mag ik eerst een lijstje geven aan de hand waarvan je misschien zelf al kan vinden wat en/of wie al deze zaken verbindt :

Keizer Constantijn, Constantinopel, Chiro, Napoleon, de Koepel van de Sint-Pietersbasiliek in Rome, De Heilige-Grafkerk in Jeruzalem, Kruistochten, Karel de Grote, Brugge, Elne in de Roussillon, de Geloofsbelijdenis die in elke misviering gezegd wordt ....

De verbindende elementen van dat rijtje zijn: het Kruis waaraan Christus is gestorven en keizerin Helena. Hoe dat komt, daarover gaat dit verhaal.

Over het kruis waaraan Christus was gestorven was sinds die dramatische gebeurtenis niets meer vernomen. Het komt echter weer in de belangstelling dankzij keizerin Helena, moeder van keizer Constantijn, die leefde in de vierde eeuw.

 

Twee tijdgenoten van Constantijn en Helena hebben over hun lotgevallen bericht. De ene heette Lactantius. In zijn werk: ”De dood van de vervolgers” geeft hij een vrij waarheidsgetrouwe weergave van de feiten, vooral wat de keizer betreft. Over diens moeder Helena zegt hij weinig of niets. De andere heette Eusebius van Caesarea en in zijn boek: ”Leven van Constantijn” vertelt hij uitgebreid over beide protagonisten, maar legende en werkelijkheid vloeien bij hem nogal eens door elkaar. Maar geen nood, dankzij hem konden de legendes ontstaan.

 

We zijn eind derde eeuw. Diocletianus heeft de laatste en hevigste christenvervolging ingezet. Zelf is hij keizer van het Romeinse Rijk, maar laat zich door drie medekeizers bijstaan (de Tetrarchie). Er zijn vier hoofdsteden : Nicomedia, Milaan, Sirmium en Trier. Eén van de vier keizers is Constantius. Hij was ooit gehuwd geweest met Helena, een vrouw afkomstig uit Klein-Azië van geringe komaf, die hij tijdens zijn diensttijd aldaar had leren kennen. Bij haar had hij een zoon Constantijn (= Kleine Constans) die hij onder de hoede van Maxentius in Rome had geplaatst, toen hij geroepen werd om in Brittannië de strijd tegen de Scoten en de Picten op te nemen. Volgens sommige legenden was Helena afkomstig uit York, maar dat is gewoon een vergissing, omdat Constantius en na hem Constantijn gelegerd waren in York. Constantius voelt in York zijn einde naderen en vraagt zijn zoon Constantijn om naar hem te komen. Constantijn slaagt erin aan de aandacht van Maxentius te ontsnappen, verlaat ongemerkt Rome en begeeft zich ijlings naar York. Zijn vader draagt daar zijn macht aan hem over en Constantijn verslaat even later de vijandige volksstammen. Maxentius is niet erg opgezet met de gang van zaken en vreest dat Constantijn wel eens méér wil dan alleen maar tetrarch zijn. En hij heeft gelijk. Constantijn verlaat York, steekt met een leger over naar het vasteland en trekt richting Rome, duidelijk met de bedoeling rivaal Maxentius uit de weg te ruimen. Nu volg ik even het verhaal van Lactantius. Die vertelt dat Maxentius erg bevreesd is voor Constantijn en daarom raadpleegt hij de Sibillijnse Boeken (boeken waarin de toekomst van Rome stond neergeschreven) en leest daar dat er op 28 oktober een vijand van Rome zal omkomen. Voor hem is het duidelijk: die vijand is Constantijn. Hij put daar heel veel vertrouwen uit en besluit met zijn leger de stad te verlaten en zijn tegenstander buiten de muren, aan de overzijde van de Tiber in het open veld te ontmoeten. Veiligheidshalve, je weet maar nooit, laat hij wel een vlotbrug bouwen, om in geval van nood snel naar de stad terug te kunnen keren. Zijn uitdager, Constantijn, heeft in de nacht vóór de veldslag een droom. Daarin wordt hem bevolen het teken van Christus (via zijn moeder Helena heeft hij het christendom leren kennen) op de schilden van zijn soldaten aan te brengen. Dit is het Chi-Rho-teken , dat de eerste twee letters van Christus’ naam of de titel Christus Rex in een monogram samenvoegt. Het is dit teken dat vele eeuwen later zal prijken op de vlaggen van de Chiro-jeugdbeweging (De chi (x) is nu vervangen door een cirkel). Constantijn doet wat zijn droombeeld hem gevraagd heeft en hij overwint. Daarmee is hij al van één concurrent verlost. In de loop van de volgende jaren zal hij zijn twee andere medekeizers ook ten gronde richten en alleen keizer zijn.

 

 

Eusebius’ verhaal is kleurrijker. Het gaat zo: Constantijn had vernomen dat Maxentius zich tot tovenaars en voorspellers had gewend en vreesde de magische krachten van hen. Hij zocht daarom hulp bij Christus. De dag vóór de veldslag maakt hij een verkenningstocht en rond het middaguur ziet hij aan de hemel een kruis van licht en daarbij de woorden : “Toutoi nika” wat Eusebius vertaalt als “Hoc signo victor eris”, maar meer gekend is als de gevleugelde woorden : “In hoc Signo vinces”. Dat laatste wordt meestal afgekort als : IHS, letters die je in bijna elke kerk wel hier en daar tegenkomt, en die soms ook wel beschouwd worden als een afkorting van Jezus’ naam. Als gevolg van dat visioen laat hij in zijn purperen banier een zilveren kruis aanbrengen en dat zou hem de overwinning bezorgd hebben. Voor Eusebius is het duidelijk: God zelf heeft ingegrepen. Het zal trouwens niet voor niets geweest zijn, want van zodra Constantijn de enige keizer is, gaat hij - op aanstichten van zijn moeder Helena - de christenen in alle opzichten bevoordelen. Hij schenkt hun godsdienstvrijheid, verheft dit geloof tot staatsgeloof, geeft talloze schenkingen en laat vele kerken bouwen. Daarvoor geeft hij hen in Rome bijvoorbeeld, oude grote basilica’s, die dan door de christenen worden omgebouwd tot kerken. Zelf blijft hij ook heel actief bezig met het christelijke geloof en van zichzelf vindt hij dat hij door God zelf is aangesteld als Zijn plaatsvervanger op aarde. Hij neemt dan ook heel wat beslissingen die eigenlijk door de paus zouden moeten genomen worden, zoals het bijeenroepen van concilies. Het meest bekende daarvan is het Concilie van Nicea in 325, waar de Geloofsbelijdenis (het Credo) wordt opgesteld (als reactie tegen Arius), een tekst die nu nog alle dagen in alle misvieringen overal ter wereld wordt opgezegd. Pas op het eind van zijn leven, op zijn sterfbed, laat Constantijn zich dopen, en dan nog wel door een Ariaanse bisschop. Zijn drie zonen Constantijn, Constantius en Constans erven zijn rijk, maar al snel staan ze elkaar naar het leven. Constantijn sneuvelt in een gevecht met Constans. Constans zelf moet een decennium later de vlucht nemen als zijn broer Constantius hem de oorlog verklaart. Hij vlucht naar de Pyreneeën, verschanst zich in Elne, een stadje dat naar zijn grootmoeder Helena is genoemd, maar wordt daar uit de kerk - hij dacht daar veilig te zijn - gesleurd en tot zelfmoord gedwongen. Constantius is meer gericht naar het Ariaanse christendom, maar als hij sterft, volgt de enig overgebleven nakomeling van Constantijn, Julianus, hem op. Die heeft genoeg van al dat ‘christelijk’ gedoe in zijn familie (moorden enz..) en neemt de draad met het oude Griekenland en zijn goden weer op. Hij wordt door de christenen dan ook Julianus de Afvallige genoemd.

 

 

Constantijns naam is lange tijd behouden gebleven in de naam van de stad Constantinopel, die toen nog Byzantium heette en die hij tot het Nieuwe Rome ombouwde en er de hoofdstad van het Romeinse Rijk van maakte. Later zal deze stad na de islamitische overrompeling weer van naam veranderen en, zoals nu nog, Istanboel genoemd worden, wat niets anders wil zeggen dan ‘De Grote Stad’.

 

 

Na de overwinning van Constantijn op Maximianus krijgt moeder Helena nog meer invloed op haar zoon. Zij dweept echt met het nieuwe geloof en vooral die gebeurtenis met dat kruis maakt bijzonder diepe indruk op haar. Zo diep, dat ze het kruis waaraan Christus is gestorven wel eens in het echt wil zien. In het jaar 325, ze is dan al meer dan 80 jaar oud, onderneemt ze als een echte toeriste-avant-la-lettre een reis naar Jeruzalem, maar tot haar grote verdriet is er in geen eeuwen iets over dat kruis geweten. Daarop gaat ze, en daarmee is ze een voorloopster van alle archeologen, op zoek naar het kruis. Ze is er zeker van, dat moet nog ergens te vinden zijn. Op 3 mei van het jaar 326 wordt haar zoektocht beloond: ze vindt in de omgeving van de berg Golgotha een gedempte put. Ze laat die uitgraven en er worden, kriskras door elkaar drie kruisen gevonden en een opschrift dat op een van de kruisen heeft gehangen. Drie kruisen? Dat zijn natuurlijk de kruisen van Jezus en de twee moordenaars, maar welk is het kruis van Jezus? Goede raad is duur en Helena wil absolute zekerheid. Bisschop Macarios van Jeruzalem komt haar ter hulp. Hij laat de drie kruisen naar het ziekbed van een nobele christelijke vrouw brengen. Men legt een kruis op haar neer, maar er gebeurt niets. Het tweede kruis wordt op haar gelegd, weer niets. Maar als het derde kruis op haar gelegd wordt, dan is de vrouw onmiddellijk volledig genezen. Dit is dus zonder twijfel het kruis van Christus. Maar wat nu gedaan? Helena laat de stam van het kruis in twee verdelen en één deel stuurt ze op naar haar zoon Constantijn in Constantinopel. Van zodra hij dat kruis ontvangen heeft, laat hij een wet uitvaardigen die bepaalt dat vanaf die dag nooit nog iemand in zijn rijk mag gekruisigd worden. Een deel van het kruis, enkele kleinere stukken - want Helena laat het kruis in vele stukken, soms maar zo groot als een splinter, verdelen - blijven in Jeruzalem en worden in een zilveren schrijn gevat dat nog steeds in Jeruzalem wordt bewaard. Ze laat op de plaats waar het graf van Christus was, een kerk bouwen : de Grafkerk, en daar wordt dat stukje kruishout bewaard. Net geen 300 jaar later (614) veroveren de Perzen Jeruzalem en verwoesten de kerk. Op 14 september 628 brengt Heraclius de kruisrestjes terug naar Jeruzalem, een gebeurtenis die nog elk jaar op 14 september wordt herdacht (feest van de Kruisverheffing).

Helena gaat verder, ze bezoekt de berg waarop Christus ten hemel is gevaren en laat daar een kerk oprichten. Zo doet ze ook in Bethlehem, waar ze de grot terugvindt waarin Jezus werd geboren en daar wordt dan de Geboortekerk gebouwd.

 

 

Op de plaats waar het kruis werd gevonden vindt men ook de lans terug, waarmee de soldaat Longinus het hart van Christus had doorboord. Ook liggen er enkele nagels waarmee Hij aan het kruis was genageld en vindt men ook enkele doorns van de doornenkroon terug. Daarmee is Helena in het bezit gekomen van de allerheiligste relikwieën die men zich maar bedenken kan. Maar ze is absoluut niet hebberig, ze laat heel wat over de christelijke kerken van het Romeinse Rijk verdelen. Dat wordt in elk geval vermeld in een tekst van de heilige Cyrillus, die daar vijfentwintig jaar later over schrijft. Er zullen op de duur zoveel stukjes en splinters van het Kruis te vinden zijn dat men, althans volgens Calvijn - die de relikwieënverering maar niets vond - daarmee een kruis kon vervaardigen dat nog door geen 300 man zou kunnen gedragen worden. Maar dat schijnt weerlegd te zijn door onderzoekers die uitgerekend hebben dat alle splinters tezamen nog geen derde deel van het kruis kunnen uitmaken.

In de Middeleeuwen maakte men zich geen zorgen over het grote aantal splinters. Men zei dat dat kwam omdat het hout onuitputtelijk was geworden door het bloed van Christus. Zoals Hij eens had gedaan met het brood en de vissen, zo gebeurde nu met het kruishout. Naast een wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging kende men dan ook een wonderbaarlijke kruishoutvermenigvuldiging.

 

 

Van welk hout was het kruis nu gemaakt?

Dat is een vraag die moeilijk te beantwoorden valt. Want uit onderzoek is gebleken dat er splinters zijn van olijvenhout, van ceder-, van cypressen- én van palmhout. Sommigen veronderstellen dan ook dat het kruis vervaardigd was uit minstens vier houtsoorten. Biologen hebben in de twintigste eeuw enkele stukjes onderzocht en toen bleek dat ze allemaal van olijvenhout waren. Maar de grotere stukken zijn nooit voor onderzoek vrijgegeven, zodat het gissen blijft. Het dispuut over welke boom nu het hout voor het kruis heeft mogen leveren, leverde in elk geval één mooie legende op. Die vertelt dat het kruis was gemaakt uit het hout van de boom van kennis van goed en kwaad. De heiligen Anselmus en Romualdus hebben verschillende versies van het verhaal opgeschreven. In grote lijnen gaat het zo. In het Aards Paradijs groeide de boom van kennis van goed en kwaad, de boom waarvan Adam en Eva niet mochten eten, maar toch deden. Daarop werden ze uit het Paradijs verjaagd. Bij de poort stond een aartsengel met een vlammend zwaard. Die gaf aan Adam enkele pitjes van de boom aan Adam mee. Adam bewaarde ze zorgvuldig en toen hij stierf legde zijn zoon Seth de zaadjes in zijn mond en begroef hem in de vallei van Hebron. Uit die pitjes groeiden drie bomen. Vele jaren later graaft Mozes die drie bomen uit en plant ze over op de berg Horeb, dat volgens de toen heersende opvattingen het centrum van de wereld was. Daar groeien de bomen nog duizend jaar verder tot David van God de opdracht krijgt om ze over te brengen naar Jeruzalem. Daar groeien ze weer verder en groeien zelfs in elkaar, zodat het één boom lijkt. Toen Christus moest gekruisigd worden, is net deze boom omgehakt om er het kruis van te maken. Een andere versie vertelt dat Adam zelf een pitje van de appel die hij van Eva had gekregen had bewaard en dat hij met die pit in zijn mond werd begraven, waaruit dan één boom was gegroeid. Een tak van die boom zou Kain gebruikt hebben om zijn broer Abel dood te slaan. Maar dat klopt niet, want Kain doodde Abel met een kaakbeen van een ezel, zo vertelt de bijbel zelf.

 

Op de plaats waar de Romeinen de boom gekapt hebben werd een klooster gesticht en in 992 bericht een pelgrim dat er onder het altaar een ronde kuil in de aarde was, waarin je de wortels van de boom nog kon zien. Ze wasemden een zoete geur uit. Pelgrims namen steevast wat van de aarde mee die omheen de wortels lag, want die was geneeskrachtig en men kon er ook duivels mee uitdrijven.

 

Sommigen beweren dat men het kuishout in zoveel stukjes had verdeeld omdat men wilde voorkomen dat het ooit in een brand verloren zou gaan. Waarop anderen dan weer beweerden dat dat helemaal niet nodig was, want het kruishout was onbrandbaar. Dat was gebleken in een dispuut dat een zekere Anna van Gonzaga-van Kleef had met een ongelovige. Zij bezat, zoals vele christenen overigens, een amulet waarin een spaandertje van het kruis was verwerkt. De ruzie liep zo hoog op tot iemand er genoeg van had en de splinter in het vuur gooide. Maar hij verbrandde niet.

 

 

Een ander leuk verhaal is dat van Foulque Nerra. Het gebeurde omstreeks het jaar 1007. Foulque bracht een bezoek aan Jeruzalem dat toen in handen was van islamieten. Hij vroeg om het heiligdom waar het kruishout werd bewaard te mogen bezoeken. De wachters wilden hem dat wel toestaan, maar op één voorwaarde: hij mocht de relikwie niet aanbidden, maar moest er op plassen als teken van zijn ongeloof. Foulque beloofde het te doen. Hij ging naar binnen en stond voor het heilige kruishout. De wachters zagen tot hun grote verbazing hoe een stroom vocht over het hout liep. Had Foulque nu écht gewaterd over het kruishout? Hij was wel slimmer geweest. Onder zijn kleed had hij een flacon (hoogstwaarschijnlijk een leren zak) met witte wijn verborgen, en die had hij leeggeperst boven het kruishout. Toen vroegen de wachters of hij nu het kruishout wilde kussen, en ook dat deed Foulque zonder mopperen. Terwijl hij het hout kuste, beet hij erin en brak met zijn tanden een flink stuk van het hout af. Dat stuk nam hij daarna mee naar Frankrijk en verdeelde het over de steden Amboise en Beaulieu.

 

Soms werd zo’n kruisspaander op wel heel bijzondere wijze ingewerkt in amuletten, hangertjes, kettinkjes en zo meer. In Roskilde in Denemarken had men de splinter zelfs verwerkt in een struisvogelei. Soms werd hij ook verwerkt in een wichelroede en die diende dan om gebeenten van heiligen terug te vinden.

Petrus de Iberiër was in 430 samen met Johannes de Eunuch op weg naar Jeruzalem. Ze droegen een stukje kruishout bij zich en merkten dat er olie uit druppelde. Ze smeerden zich daarmee in en zie, alle vermoeidheid verdween.

In de Hagia Sofia in Constantinopel werden er ook stukken Kruishout bewaard en daar drupte er een heel welriekende en geneeskrachtige olie uit de knoesten.

Karel de Grote liet een splinter in zijn standaard verwerken. Maar hij had nog meer. Hij had namelijk bij zijn bezoek aan de keizer van Constantinopel ook nog een nagel gekregen waarmee Christus aan het kruis was geslagen. Karel liet die nagel verwerken in een rijk versierde kroon, zo, dat als hij de kroon droeg, die nagel tegen zijn hoofd drukte. Die kroon bestaat nog en heet : ‘De ijzeren kroon’. Napoleon kroonde zichzelf ermee tot keizer.

 

Vele kleine splinters of spaanders gaven aanleiding tot het bouwen van kerken en kapellen.

In Parijs is er de Sainte-Chapelle, in het centrum van de stad waar Lodewijk IX (de heilige) een stukje kruishout liet onderbrengen. Nu wordt dat bewaard in de Notre-Dame. Die Sainte-Chapelle was eertijds hét centrum van duiveluitdrijvingen.

Dichter bij huis kan je stukjes kruishout vinden in Maastricht, Tongeren, Veurne, Doornik, Gent en Brussel.

In Rome werd nog ten tijde van Constantijn speciaal voor de bewaring van de kruisresten de kerk “Kruis van Jeruzalem” opgericht. Daar kan je nu nog steeds de prachtige fresco’s bewonderen die het verhaal van de kruisvinding vertellen. In die kerk vind je nog meer relieken die Helena naar daar heeft laten overbrengen : een nagel van het kruis, twee doornen van de doornenkroon, een deel van het kruisopschrift (Helena had dat in twee laten delen), een steentje uit de Geboortegrot, een steen uit het heilig Graf en een stukje van de geselpaal. Op een andere plaats in Rome vind je zelfs de trap die Christus moest bestijgen en afdalen toen hij voor Pilatus werd gebracht. En de begraafplaats voor Nederlandse en Duitse pelgrims op Vaticaans grondgebied bevat aarde die door Helena uit het Heilige Land werd meegebracht.

 

En hoe zit dat nu met Napoleon, de koepel van de Sint-Pietersbasiliek in Rome, de Kruistochten en Brugge?

Napoleon? Die is gestorven op het eiland Sint Helena, dat die naam draagt omdat het ontdekt werd op de dag waarop keizerin Helena wordt herdacht. De koepel van de Sint-Pietersbasiliek? Die wordt gedragen door vier steunpilaren. In één van die pilaren is het beeld van Helena uitgehouwen. De Kruistochten? Toen de Kruisridders strop zaten in Antiochië, werd daar op wonderbare wijze de lans van Longinus teruggevonden, die toen sinds lange tijd alweer verloren was gegaan.

 

Deze legenden van het kruis zijn een schitterende illustratie bij de geschiedenis van Constantijn, Karel de Grote en de Kruistochten. Stof voor vijfde en zesde klas.

 

De gemeenten Sint-Kruis, nu een deel van Brugge (hier komt Brugge ten slotte ook aan de beurt) en Sint-Kruis-Winkel in Oost-Vlaanderen zijn naar dit kruis genoemd.