PEDAGOGISCH-DIDACTISCH

Luc Cielen

in Rinkkrant 907 (25 november 2005)

 

Een woord vooraf

De teksten die ik haast wekelijks onder deze titel breng zijn teksten die meestal op zondagavond of donderdagavond in één trek geschreven worden, zonder daarbij extra opzoekingswerk te verrichten. Daardoor zijn ze dikwijls ook onvolledig. Zij zijn gebaseerd op mijn eigen ervaring als leerkracht, niet op wat anderen over de aangehaalde thema’s geschreven of gezegd hebben. Ze mogen dan ook niet als een wetenschappelijke of zelfs maar semi-wetenschappelijke bijdrage beschouwd worden. Het zijn enkel en alleen ervaringsteksten.

Het is wel zo dat de inzichten die hierin naar voren komen de basis vormden voor de pedagogische werking van Rinkrank. Maar ze betekenen niet dat iedereen binnen deze school deze opvattingen als zijn overtuiging moet overnemen. Beschouw ze eerder als werk- en discussiepunten.

Het is aan elke lezer, pedagoog of ouder of wie dan ook, om zelf een oordeel te vormen over de waarde van de in deze bijdragen verkondigde opinies.

Wat men echter steeds voor ogen moet houden is dat ik in al mijn teksten uitga van datgene wat ik noodzakelijk acht voor de goede ontwikkeling van een kind. Net zoals ik het in mijn pedagogische praktijk jarenlang, met vallen en opstaan, heb proberen te doen.

Beschouw deze inhouden dan ook als een heel kleine en bescheiden bijdrage aan het grote pedagogische werk waar zovelen intens mee bezig zijn. Het zijn geen ‘waarheden’ zoals je bij een goeroe vindt, het zijn gewone menselijke denkoefeningen; gedragen op een ruime pedagogische ervaring. Bedenk ook maar dat ik veel beter was in het doen, dan in het schrijven of zeggen.

Mocht je met een en ander in mijn teksten niet akkoord zijn, dan mag niets je tegenhouden om te reageren.

KUNST KAN DE WERELD REDDEN

Als vraag werd bovenstaande zin herhaaldelijk gesteld de jongste jaren, maar ondanks diverse colloquia en andere forums kwam er geen degelijk antwoord en bleef het vraagteken staan.

Toch ligt het antwoord voor het grijpen, maar degenen die met de vraag bezig waren, zagen het niet. Omdat ze er niet aan dachten dat kunst niet alleen tot de wereld van de kunstenaars en andere volwassenen behoort. En als ze eraan dachten dat kunst ook in het onderwijs aan bod kwam, keken ze de verkeerde kant op. Ze redeneerden dan vanuit wat kunst op dit moment in het onderwijs betekent. En iedereen weet dat kunst in het onderwijs niet veel voorstelt. Ik bedoel natuurlijk het basisonderwijs en het secundair onderwijs, en laat het kunstonderwijs als dusdanig buiten beschouwing, al valt er ook in die sector wel een ander op te merken over de manier waarop er met kunst wordt omgegaan. Maar die wereld ken ik onvoldoende om er met kennis van zaken over te spreken. Anderen kunnen daar meer over zeggen.

Wat betekent kunst in het basisonderwijs?

Het begint bij de leerkracht. Hij (zij natuurlijk ook) brengt de leerstof op een kunstzinnige wijze. Dus niet zomaar overgenomen uit een handboek. Maar hij heeft zich verdiept in de leerstof, opgezocht, er over nagedacht en heeft er een totaal eigen werk van gemaakt. Dat brengt hij dan op een kunstzinnige manier, waarbij vooral de vertelkunst aan bod komt. De manier waarop leerstof, van welk vak dan ook, gebracht wordt, moet kunstzinnig zijn. Dus net zo goed bij wiskunde als taal als geschiedenis als aardrijkskunde en al die andere vakken. Het woord is het eerste en belangrijkste kunstzinnige aspect in het onderwijs. Boeiend en beeldend leren vertellen is de allereerste opdracht voor een leerkracht.

Het vertellen gaat gepaard met beeld. Tekenen is dan ook een belangrijke factor in het kunstzinnig onderricht. Waarom tekenen? Niet zozeer omdat beelden meer zeggen dan woorden, maar omdat de tekenkunst een uiting is van de scholing van de waarneming. Wie goed waarneemt kan ook goed tekenen, wie goed tekent laat zien dat hij goed waargenomen heeft. De leerkracht geeft daarmee een voorbeeld aan de kinderen hoe zij door het tekenen tot een steeds betere waarneming kunnen komen.

Bij het tekenen hoort ook het vormgeven. Dat wil zeggen dat de voorstelling - of het nu een tekening, een tekst of een sommenreeks is - op een aantrekkelijke, mooie manier wordt gepresenteerd. Natuurlijk niet om het mooi zijn alleen, maar veel meer omdat een goede vormgeving de aandacht wekt en een uiting is van respect voor de inhoud van het gebodene. Daardoor is vormgeving in feite een aspect van het religieuze dat in elke mens aanwezig is.

Kunstzinnig wil ook zeggen dat men de essentie, de kern van een zaak kan treffen. Zoals de beste hedendaagse kunstenaars erin slagen de toeschouwer aan het denken te zetten door een installatie of welk ander kunstwerk dan ook, zo moet de leerkracht de kinderen wakker maken voor, en dus aan het denken zetten over de essentie van de leerstof. Dat houdt in: weg met alle ballast, weg met alle versierselen en niets ter zake doende franjes. Geen toegevingen aan populaire tv of andere uit de amusementssector geplukte onnozelheden. Niets daarvan: goed onderwijs leidt recht naar de essentie. Die moet in woord en beeld tot uiting komen. Leerstof hoeft niet opgesmukt te worden. Doet men dat wél, dan krijgt men kitsch.

Elke leerstof is ook muzikaal. Dat is niet het op muziek zetten van de leerstof, maar de leerstof zo brengen dat er een muzikale sfeer van uitgaat. Dit houdt in dat spanning en ontspanning, in- en uitademen, zwak en sterk elkaar afwisselen in een muzikaal ademend ritme. Dit is misschien wel de moeilijkste opdracht voor een leerkracht, want om dit te bereiken moet de leerstof door en door beheerst worden. Wie daarin slaagt beseft ook dat deze wijze van leren gezondmakend is voor een kind.

Het materiaal waarmee gewerkt wordt is van degelijke kwaliteit. Als er iets is waar ik in het onderwijs moeite (véél moeite) mee heb, dan is het de gewoonte om aan de kinderen minderwaardige kwaliteit aan te bieden. Waarom wordt er toch zoveel gewerkt met afvalmateriaal om zogenaamde kunst te maken met kinderen? Laat dat over aan grote kunstenaars, die kunnen vanuit hun inzicht en hun gevoel met waardeloze voorwerpen nog grote kunst maken. Maar kinderen moeten steeds de meest waardevolle materialen in handen krijgen. Zij moeten nog leren met de kwaliteiten van materialen om te gaan, dus moeten die materialen ook "eerlijk" zijn, niet "weggeworpen". Een van de meest verwerpelijke - nu ik het toch al over wegwerpen had - zaken in het onderwijs is dan ook het werken met fotokopieën (gelukkig zijn stencils nu voltooid verleden tijd). Hoe dikwijls zien die er niet als ‘vodden’ uit na eenmalig gebruik - de wegwerpmaatschappij is nooit veraf. Als het al nodig is om fotokopieën aan kinderen te geven, dan moeten die mooi en verzorgd zijn en zo gemaakt dat ze tegen een stootje kunnen, zodat ze ook mooi en aantrekkelijk blijven. Niemand is geneigd om een verfomfaaid blad papier met aandacht te bekijken. En bovendien moet hetgeen er op staat het resultaat zijn van de eigen verwerking van de leerkracht. Dus zeker niet gekopieerd uit boeken, want dan geeft men beter het boek zelf, wat ook een ‘eerlijker’ houding is.

Kunstzinnig betekent ook verbindingen leggen. Leerstof brengen is als het schrijven van een gedicht, waarbij de dichter gewaarwordingen van het ene zintuig overbrengt in het veld van een ander zintuig. Zoals kleuren die kunnen geproefd worden, zoals smaken die harmonieën oproepen en geuren die verre geluiden en beelden in herinnering brengen. In elk thema van elk vak zitten er mogelijkheden om geschilderd te worden, getekend te worden, gemusiceerd te worden, geboetseerd te worden, gedramatiseerd te worden. De kunst is om die mogelijkheden te ontdekken. Zoals er in taalkundige ontleding (woordsoorten) een bijzonder rijk muzikaal gegeven schuilt en in wiskunde maat en ritme te vinden zijn, zo kan in alles een diepere, vakoverschrijdende dimensie gevonden worden.

Kunstzinnig is ook de oppervlakte verlaten en een tweede laag, en misschien zelfs een derde laag ontdekken in elk leerstofgegeven. In elke opgave zit méér dan alleen maar die opgave. Het kan zitten in een reeks sommen waarin als tweede laag een bepaald schema zit. Het kan zijn in een woordenrij waarbij een tweede laag een heel andere dimensie naar boven brengt. Het is zoals met het schilderij: "Ceci n’est pas une pipe". Zo moet leerstof zijn. Niet alléén wat je ziet is de leerstof, er is altijd méér.

Maar waarom moet de leerkracht de leerstof kunstzinnig verwerken en brengen?

Omdat dat de enige manier is om bij de kinderen een diepgaande emotie los te maken en van daaruit het denken aan te spreken. Dat denken wordt aangesproken omdat de emotie de aanzet is tot een sterke wilsimpuls. De wil om te leren krijgt een ware injectie. En dat is toch het enige dat je als pedagoog kan nastreven. Je kan een kind niet iets leren, je kan het kind wel aanzetten om iets te leren. Wel, het kunstzinnige is de meest rechtstreekse manier om dat te doen.

Dit is misschien wel het grootste onderscheid met die andere alternatieve onderwijsvorm die Freinet- en ervaringsgerichte scholen toepassen. Daar gaat men niet uit van die diepe waardevolle gevoelselementen die de wil aanspreken, maar gaat men uit van een meer sociaal gericht samenwerken, waarbij de kinderen zelf initiatieven ontwikkelen om de leerstof te verwerven. Dat is een positieve waarde van deze methoden, maar het nadeel is dat ze door die specifieke manier van werken meer aan de oppervlakte van de leerstof blijven.

Tot slot mogen we ook niet vergeten dat het kunstzinnige bijzonder krachtige sociale en morele impulsen bevat. Meer daarover in een volgende bijdrage.

KUNST KAN DE WERELD REDDEN.

Dat beweerde ik in Rinkkrant 907 (25 november 2005). Maar mijn bewering was niet helemaal af. En omdat ik toen beloofde om er meer over te vertellen, ga ik nu aan mijn verplichting voldoen.

Ik had het in de vorige tekst bijna uitsluitend over het kunstzinnige aspect in hoofde van de leerkracht. Maar er is natuurlijk ook het kind dat kunstzinnig werkt. Hoe zit het daarmee?

Het kind krijgt als opdracht de leerstof kunstzinnig te verwerken. Of er ‘muzisch’ mee om te gaan.

Waarom?

Omdat het kunstzinnige, het muzische, het eerste is waarmee een kind in zijn ontwikkeling te maken krijgt. Tekenen, schilderen, boetseren, dansen, zingen: het zijn de meest opvallende verschijnselen van de ontwikkeling die een kind doormaakt in de eerste levensjaren. Het kunstzinnige in de school moet daar op aansluiten. Dat moet eigenlijk zo vanzelfsprekend zijn als eten en drinken. Het is dan ook de eerste vraag die ik me stel: hoe voelt een kind zich dat niet wordt aangesproken in datgene wat het zo graag en zo vol overtuiging zelf heeft ontwikkeld? Zo’n kind moet toch gefrustreerd zijn, het kan toch niet anders? Wel, als we die frustratie wegnemen, dan ziet de wereld er toch al veel beter uit. Of niet?

Laat ons dus op school maar alvast beginnen met het kind te laten tekenen, te schilderen, te boetseren, te dansen, te zingen. En dan wel zó dat het kind zijn eigen ontwikkeling daarin kan verder zetten. Dus niet op die afschuwelijke manier dat men kleuters een gekopieerde tekening geeft die moet ingekleurd worden ‘binnen de lijntjes’. Of dat men liederen zingt die geen enkele kwaliteit hebben of totaal ongepast zijn voor de leeftijd van het kind.

(onafgewerkte tekst)