op internet in deze site                   (Zoeken in de geopende pagina = CTRL+F) (Windows/Chrome)

 

 

LETTERBEELDEN EN SPROOKJES

 

Hieronder een lijst van beelden die kunnen gebruikt worden als letterbeelden in het eerste leerjaar.

 

Letter

Sprookje

Beeld

A

De Kikkerkoning (Grimm 1)

Gebaar van o.a. verbazing, verrassing

 

E

De Kikkerkoning (Grimm 1)

Gebaar van terughouding, afwijzing

 

I

De Kikkerkoning (Grimm 1)

Ik-gebaar (bv. vinger opsteken in de klas)

 

O

De Kikkerkoning (Grimm 1)

Gebaar van verwondering en omhulling

 

U

De Kikkerkoning (Grimm 1)

Gebaar uit het donker naar het licht

 

K

De Kikkerkoning (Grimm 1)

Koning of Koningin

 

S

De witte slang (Grimm 17)

Slang

 

L

De laarzen van buffelleer (Grimm 199)

Laars

 

M

Het kind van Maria (Grimm 3)

Moeder, Maria

 

OE

De Ganzenhoedster (Grimm 89)

Hoed, Koert, hoedster

 

W

De Ganzenhoedster (Grimm 89)

Wind, Water, Wolken

 

V

De Ganzenhoedster (Grimm 89)

Vlecht

 

F

De Ganzenhoedster (Grimm 89)

Falada (onder de poort)

 

G

De Ganzenhoedster (Grimm 89)

Gans

 

CH

De Ganzenhoedster (Grimm 89)

Ach in de tekst: Ach Falada...

 

H

De zes zwanen (Grimm 49)

Heks

 

N

De zes zwanen (Grimm 49)

Naaien (werkwoord)

 

Z

De zes zwanen (Grimm 49)

Zwaan

 

J

De zes zwanen (Grimm 49)

Jager

 

T

De zes zwanen (Grimm 49)

Toren

 

D

Sneeuwwitje en Rozerood (Grimm 161)

Dwerg

 

B

Sneeuwwitje en Rozerood (Grimm 161)

Beer

 

P

Sneeuwwitje en Rozerood (Grimm 161)

Prins

 

R

Sneeuwwitje en Rozerood (Grimm 161)

Rozerood

 

C

Zonder verhaal. 4 uitspraakmogelijkheden

Cielen, Charlotte, Crikemans, Ach 

 

Y

Zonder verhaal. 4 uitspraakmogelijkheden

Ypsilon (= U) - Nyssens (= IJ) - Yves, Willy (= I), Yoghurt, Yannick (= J)

 

Q

Zonder verhaal. 2 uitspraakmogelijkheden

Quick, Veronique

 

X

Zonder verhaal. X = de onbekende

Meneer of mevrouw X

 

UI

UI (ui = ajuin) (zonder verhaal)

UI

 

EI

Het zeehaasje (Zeeslak) (Grimm 191)

EI

 

IJ

IJ (zonder verhaal)

IJsje

 

AU

De blauwe vlam (Andersen 1)

Blauw

 

OU

De gouden gans (Grimm 64)

Goud

 

EU

De reus en de kleermaker (Grimm 183)

Reus

 

OOI

Zonder verhaal

Vrouwelijk schaap

 

OEI

Zonder verhaal

 

 

AAI

Zonder verhaal

 

 

AI

Zonder verhaal

 

 

EEUW

Zonder verhaal

 

 

IEUW

Zonder verhaal

 

 

NK

De oude Rinkrank (Grimm 196)

In de nieuwe vertaling (2005) is dit De oude Ringrang. Ik geef de voorkeur aan Rinkrank.

De klank op het einde van het woord Rinkrank.

De NK éérst aanbieden, dan pas de NG.

 

NG De bijenkoningin (Grimm 62)

De klank op het einde van het woord honing én in het woord koningin.

De g in koningin niet uitspreken.

 

SJ Raponsje (Grimm 12) De SJ-klank in het woord Raponsje.

 

 

 

Deze 43 letterbeelden en lettercombinaties bied je aan in de eerste klas. De lettercombinaties OOI, OEI, AAI en AI kun je in één periodeles aanbieden. De lettercombinaties EEUW en IEUW kun je ook in één les aanbieden. NK biedt je aan vóór NG. Dit betekent dat er 39 periodelessen (+/- 8 weken) zijn waarin een nieuwe letter of lettercombinatie wordt aangeboden. Met 3 taalperiodes in het eerste trimester ben je daar helemaal mee klaar, desnoods kun je nog 1 taalperiode in het 2e trimester daarvoor gebruiken. Maar in een periodeles bied je niet alleen letterbeelden aan, je oefent ook op analyse (van zin naar woord, van woord naar letter) en synthese (van letter naar woord, van woord naar zin), je zoekt samen met de kinderen namen en woorden die met de letter beginnen en waarin de letter voorkomt (middenin, op het einde), je oefent dagelijks op het schrijven (vormtekeningen), je laat navertellen en je laat mooie werkbladen maken.

 

Tezamen met het aanbieden van de letterbeelden, oefen je het verbinden van klinkers en medeklinkers. Het meest handige daarvoor zijn medeklinkers zoals S (wrijfklank), L (vloeiklank), M (neusklank) die dan ook onmiddellijk na de klinkers worden aangeboden, waarmee vlot syntheseoefeningen kunnen gemaakt worden. De K (plofklank) komt in bovenstaand schema als eerste medeklinker aan bod omdat het beeld van de koning uit hetzelfde sprookje komt als de klinkers. Maar hij kan even goed uit een ander sprookje komen en komt dan later aan bod. Voor de syntheseoefeningen zijn de wrijf-, de vloei-, de glij- en de neusklanken het gemakkelijkst: zij komen dan ook eerst; pas daarna oefen je met de plofklanken.

 

        Wrijfklanken (fricatieven)zijn: C, CH, F, G, S, SJ, V, Z.

          Vloeiklanken (liquidae) zijn: L, R.

          Glijklanken (semivocalen) zijn: J, W.

          Neusklanken (nasalen) zijn: M, N, NG (+ NK).

          Plofklanken (occlusieven) zijn: B, D, K, P, T.

 

Als je nu, zoals in het voorbeeld hierboven de medeklinker K (plofklank) vóór de andere medeklinkers hebt aangebracht, dan neem je de K op in de syntheseoefeningen, zodra je die met enkele andere medeklinkers (wrijf-, vloei, glij-, nasale klanken) hebt geoefend.

 

De klinkerbeelden worden in de eerste week van schooljaar aangeboden.

De eerste 4 of 5 medeklinkers in de tweede week.

De klank OE kan in de tweede of  derde week aangeboden worden. Liefst niet later, zodat de OE tezamen met de klinkers kan geoefend worden.

 

Bij de klinkerbeelden kunnen de euritmische gebaren gebruikt worden. Zij geven het duidelijkst het gebaar van de letter weer. Hoewel Steiner beweert dat in de euritmie het geestelijke gebaar van de klank zichtbaar gemaakt wordt, sluit dit gebaar steeds verrassend goed aan bij de schrijfwijze van de klinker. De A als openend gebaar naar onder (in de euritmie ook naar boven, of achterwaarts) is vanzelfsprekend, zo ook de I met de hoog geheven arm. Ook de O met het omhullende gebaar van de beide armen zit gewoon in dit gebaar. De U is het euritmische gebaar van de beide armen omhoog gericht met de opening bovenaan (er is weinig verschil tussen de Ü en de U ofte U en OE in de euritmie). Het euritmische E-gebaar (gekruiste armen) lijkt op het eerste gezicht moeilijk te combineren met de letter E, maar als je de handgeschreven letter e neemt, zie je onmiddellijk de gelijkenis:

                         

 

De volgorde van aanbieden kan naar believen gewijzigd worden. In bovenstaande lijst zit echter een bewust gekozen volgorde. Eerst de klinkers, dan enkele medeklinkers die gemakkelijk kunnen verbonden worden met klinkers, dan een reeks letters die uit één sprookje komen, zodat je snel kunt doorwerken en veel kunt oefenen met het verbinden van klinkers en medeklinkers.

 

De OE opent de rij van een reeks letterbeelden die uit één sprookje komen, de W volgt omdat OE en W zeer dicht bijeen liggen in de uitspraak (zoals we horen als Franstaligen de letter W moeten uitspreken). Na de W komt de V (die aan de basis ligt van het ontstaan van de W, de Fransen spreken de W ook als V uit), dan de F (uitspraak dicht bij de V). De G volgt daarop omdat ze na de F in het alfabet komt (Het alfabet is tegen de tijd dat deze letter aan bod komt al goed gekend in het eerste leerjaar). Dan de CH (ligt dicht bij de uitspraak van de G). De H volgt dan omdat ze toch al aan bod is gekomen in de lettercombinatie CH. In het beeld van de drukletter en de kleine drukletter is de H sterk gelijkend op de letter N (h en n - H - N).

 

Het beeld van de letter N wijkt af van de andere letterbeelden omdat de N vanuit een beweging kan getoond worden (de beweging van het naaien). De letter Z is in het beeld gewoon een N die een kwartslag naar rechts is gedraaid. De Z kan dus op die manier aangebracht worden en daarna verbonden met het beeld van de Zwaan.

 

De J is een jager die op zijn knieën achter de struiken zit en komt uit hetzelfde sprookje als de Z. De T van Toren kan ook uit dat sprookje gehaald worden. Dat betekent dat de leerkracht maar 1 sprookje hoeft te vertellen en veel kans heeft om de kinderen het te laten navertellen, telkens er een nieuwe letter uit datzelfde sprookje genomen wordt.

 

De letter D en de letter B zijn in hun beeld ook sterk gelijkend, wat nog meer opvalt als ze als kleine drukletter worden geschreven: (d - b). Daarop kan dan onmiddellijk geoefend worden om het onderscheid tussen beide letters duidelijk te maken.

 

De letter P lijkt op de B, maar heeft geen buik. De uitspraak ligt ook dicht bij die van de B. Ook hier weer oefenen op de kleine drukletters d-b-p die telkens maar een kleinigheid verschillen (steel omhoog of omlaag, steel rechts of links).

 

Uit de letter P kan gemakkelijk het beeld van R afgeleid worden.

 

De letters C en Y hebben elk 4 uitspraakmogelijkheden. Daarom worden ze onmiddellijk na elkaar aangebracht en geoefend, gevolgd door de Q die 2 uitspraakmogelijkheden heeft. De letter q (kleine drukletter) wordt onmiddellijk vergeleken met d-b-p-q). Zo ontstaat volgende bordtekening:

   d

b

   q

p

X is de grote onbekende. Wie niet kan schrijven zet geen handtekening onder een brief, maar een X.

 

De volgende klanken UI, EI, IJ, AU, OU, EU kunnen weer uit sprookjesbeelden komen. De letters ervan kunnen in de tekening verwerkt worden.

 

Dat de letters worden aangeboden via letterbeelden die uit sprookjesbeelden zijn afgeleid wil niet zeggen dat die beelden dagenlang of wekenlang moeten aangehouden worden. Die beelden zijn er alleen bij het aanbrengen nodig. Direct daarna wordt er met de letters geoefend en niet meer verwezen naar de achterliggende beelden (al kan het een enkele keer wel).

 

De uitspraak van de letters gebeurt op 2 verschillende manieren:

1. Zoals in het opzeggen van het alfabet. Dit is de naam van de letter.

Visueel voorgesteld door de kapitalen.

2. De klank op zich, zonder toegevoegde klank. Dus zoals de letter klinkt in een woord waarbij dan de verschillende uitspraakmogelijkheden direct geoefend worden. Bijvoorbeeld: A = a (gedekte of korte klank), maar ook aa (open of lange klank)

Bijvoorbeeld: E = e (zoals in bek), maar ook ee (zoals in beek) en ə (zoals in er). Die laatste klank noemt men ook 'sjwa'.

Visueel voorgesteld door de onderkastletters (kleine drukletters ofte leesletters).

3. De verdubbelde klinker wordt ook geoefend. AA = aa (open of lange klank), EE is ee (open of lange klank), maar in het lidwoord 'een' klinkt deze klank als een sjwa, wat ook geoefend wordt. OO is open of lang, UU is ook open of lang. Hier gebruik je ook de onderkastletters.

Grote drukletter, kleine drukletter, kleine schrijfletter, geschreven hoofdletter: deze 4 types van letterbeelden bied je simultaan aan. De kinderen nemen die al tekenend over, het is op dat moment nog niet schrijven, maar tekenen. Vanaf het moment dat een letter is aangeboden wordt het letterbeeld in zijn correcte functie gebruikt: de grote drukletter mogen de kinderen nog een tijdlang tekenen, de kleine drukletter niet, die wordt uitsluitend gebruikt om te lezen. Leesopdrachten (op bord of elders) staan dus steeds in de kleine drukletter (met grote drukletters bij begin van namen en zinnen).

 

LETTERTYPES EN TEMPERAMENTEN 

Kapitalen zijn de cholerici onder de lettertypes. In de maatschappij komen ze voor waar gevaar dreigt (STOP!) of waar iets wil opvallen (reclame).

Onderkastletters (leesletters) zijn de flegmatici onder de lettertypes. Deze letters willen iets meedelen (wegwijzers, teksten, mededelingen enz.) zonder op te vallen. Zij zijn de gebruiksletters.

Gebonden schriftletters (handschrift) zijn de melancholici onder de lettertypes. Ze zoeken steun en houvast bij elkaar, woord per woord, vergen veel oefening, maar als het na voldoende oefenen snel gaat, dan krijgen ze ook iets sanguinisch.

Hoofdletters van het gebonden schrift zijn bij uitstek de sanguinici onder de lettertypes. Kijk eens hoe luchtig, sierlijk en beweeglijk ze zijn.

 

De grote drukletter (kapitaal) wordt vanaf de aanvang van de eerste klas gebruikt bij het begin van een zin en bij het begin van een naam. Dus zoals het hoort. Niet eerst alles in kleine drukletters houden zoals in vele leesmethodes gebeurt. Dat is zinloos. Kinderen in een eerste leerjaar (groep 3) kunnen best twee lettertypes onthouden.

 

De geschreven letters komen bij het leren lezen niet meer aan bod, wél bij het leren schrijven dat simultaan met het leren lezen verloopt. Elke schooldag in het eerste leerjaar (groep 3) bevat een schrijfoefening, naast, maar los ervan, de letterbeelden en leesoefeningen.

 

Bij het aanbrengen van letterbeelden uit sprookjes vraag je ook onmiddellijk naar namen en woorden (maar eerst namen) die met de betreffende letter beginnen. Waarom namen eerst? Omdat dit het sociale binnen de klasgroep of de hele school bevordert. Maar er is ook een leestechnisch voordeel aan verbonden; namen worden steeds globaal gelezen want schrijfwijze en uitspraak kunnen uiteenlopen. De namen zijn ook gekend, en het ontdekken van de (begin)letter is een analyseoefening. De kinderen tekenen die namen en woorden van het bord over. In een tweede fase - die op dezelfde dag of later gebeurt - zoeken de kinderen ook naar woorden waarin de letter voorkomt (dus niet meer alleen bij het begin van het woord).

 

Vele letterbeelden komen uit een woord in het enkelvoud, dat dus zo (in het enkelvoud) als woordbeeld verschijnt. Bijvoorbeeld beer of boom enz., maar kort daarna al zal het woordbeeld steeds in het meervoud verschijnen. Dus: beren, bomen enz.

 

Waarom in het meervoud?

1. Omdat woorden in het meervoud in het Nederlands zonder lidwoord kunnen gebruikt worden. Het zijn échte zelfstandige naamwoorden, want ze kunnen zonder lidwoord bestaan. In het enkelvoud hebben we bij de meeste zelfstandige naamwoorden een lidwoord nodig (ze zijn dus eigenlijk niet helemaal zelfstandig).

De enige zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud die ook zonder lidwoord kunnen gebruikt worden, zijn de abstracte zelfstandige naamwoorden. Bijvoorbeeld: liefde, verdriet, honger, dorst, pijn, enz.

 

2. Door de meervoudsvorm te gebruiken doen we het taalgevoel geen geweld aan. Niemand zegt zo maar kast of raam, maar gebruikt er altijd een lidwoord bij: een kast, de kast, een raam, het raam. In het meervoud hoeft dit niet en spreken we vlot van kasten en ramen zonder lidwoord erbij.

 

3. Omdat het aanbrengen van woordbeelden in het meervoud het grote voordeel heeft dat de correcte spelling van klanken in open en gesloten lettergrepen dan een vanzelfsprekend gegeven is.

Het is veel moeilijker voor een kind om te leren dat bomen slechts één o heeft, als het woordbeeld boom geautomatiseerd is.

Begin je met bomen als woordbeeld, dan is het spellingprobleem van klanken in open en gesloten lettergrepen een stuk gemakkelijker. Het is veel eenvoudiger om van het woordbeeld 'bomen' te komen tot het woord 'boom' dan andersom.

 

Dat geldt ook voor woorden waarin de medeklinker verdubbeld wordt. Je oefent dus eerst bakken, kommen, zetten, en dan pas bak, kom, zet. Die enkelvoudsvormen hoeven dan zelfs niet geoefend te worden. Als je dit in het eerste leerjaar op deze manier doet, hoef je in het tweede leerjaar (groep 4) niet zo veel tijd te steken in het oefenen van open en gesloten lettergrepen met al dan niet weglaten van klinkers of verdubbelen van medeklinkers.