TAALWETENSCHAPPERS ZOEKEN VERKLARING
VOOR COGNITIEVE REVOLUTIE
Met de taal kwam ook de
verbeelding
De mens beschikt al heel lang over
een flink stel hersenen. Maar pas toen 70.000 jaar geleden ook zijn
talenknobbel was volgroeid, ging het licht aan.
SENNE STARCKX in De Standaard,
dinsdag 6 augustus 2019.
Ook onze verre voorouders beschikten
al over een flinke portie fantasie. Getuigen daarvan zijn vondsten als de
‘leeuwmens’ uit de Hohlenstein-Stadelgrot in
Zuid-Duitsland, of de ‘vogelman’ uit de beroemde grot van Lascaux
in Frankrijk. Maar die verbeelding was niet voorbehouden voor paleokunstenaars. Ook bij het fabriceren van een handige
vuistbijl uit vuursteen kon een mentaal sjabloon helpen. Hetzelfde voor de
creatie van sieraden uit doorboorde schelpjes of dierenbotjes.
Verbeeldingskracht was daarnaast ook welkom bij de bouw van primitieve hutjes,
of bij de opsmuk van begrafenissen – grafgiften als kralen, gebruiksvoorwerpen
en rood okerpoeder wijzen op een geloof in het hiernamaals.
Wat al deze ‘producten van
verbeelding’ gemeen hebben, is dat ze (doorgaans) niet ouder zijn dan 70.000
jaar. Antropologen spreken van een heuse cognitieve revolutie, die maakte dat
Homo sapiens actief zijn verbeelding ging inzetten om het leven gemakkelijker
te maken en nieuwe horizonten te verkennen. De bekende Israëlische historicus Yuval Harari heeft het zelfs over
de uitvinding van innovatie.
Een belangrijke stimulans achter die
revolutie lijkt ons taalvermogen (communicatie) te zijn geweest. Alleen is er
een probleem: paleoantropologen gaan ervan uit dat
dit taalvermogen, net als het menselijke spraakorgaan, 600.000 jaar geleden al
min of meer op punt stond – dat is zelfs nog voor de afsplitsing van de
neanderthaler. Ze leiden dat af uit onderzoek van schedels en van het ‘taalgen’ FOXP2.
Spaghetti
Toch was de menselijke taal een half
miljoen jaar geleden nog niet helemaal ‘af’. Volgens neurowetenschapper Andrei Vysjedski (universiteit
van Boston) dook een cruciaal element in onze hersenen pas minder dan 100.000
jaar geleden op. Vysjedski doelt op een proces in de
prefrontale cortex dat taalkundigen ‘recursie’ noemen, en dat eigen is aan
moderne talen (het laat onder andere toe bijzinnen te maken en te begrijpen).
Het proces zou ook aan de basis liggen van onze actieve verbeeldingskracht.
Recursie maakt dat we niet in (op het
eerste gezicht) vreemde zinsconstructies trappen. In zijn paper in Research Ideas and Outcomes
illustreert de Russische Amerikaan dit met het Engelse equivalent van de
klassieker ‘man bijt hond’. Woordelijk is er geen verschil met ‘hond bijt man’.
Enkel door beide zinnen mentaal naast elkaar te plaatsen, weten we wat de
juiste (of meest waarschijnlijke) woordvolgorde is. Steven Gillis, taalkundige
aan de Universiteit Antwerpen, geeft een ander voorbeeld. ‘Ik eet spaghetti met
kappertjes, tomatensaus en lepel en vork. Dat is een zin die we opnieuw moeten
lezen voor we hem goed begrijpen. We zien dat trouwens aan de hersenactiviteit:
mensen schrikken een beetje als ze zo’n zin lezen.’
Praatgroep
Vysjedski’s hypothese steunt op zijn aanname dat
het mentale proces enkel kan worden aangeleerd op zeer jonge leeftijd, namelijk
door kinderen bloot te stellen aan complexe gesprekken, rijkelijk gelardeerd
met bijzinnen. Dat is anders bij woordenschat en grammatica, die je ook als
volwassene nog onder de knie kunt krijgen. Hij denkt dat er omstreeks 70.000
jaar geleden kinderen geboren moeten zijn met een mutatie waardoor de
ontwikkeling van hun prefrontale cortex trager verliep. Daardoor hadden ze veel
meer de kans om zich recursie (en daarmee ook verbeeldingskracht) eigen te
maken. Van hun ouders kunnen de kinderen het niet hebben gehad, dus moeten de
kinderen bij elkaar geleefd hebben en een levendige praatgroep hebben gevormd,
luidt de hypothese.
Dat er een kritische leerperiode is
die al eindigt voor het vijfde levensjaar, weet ook Gillis, die
taalontwikkeling bij baby’s bestudeert. ‘De eerste woordjes verwijzen naar
objecten of personen die het vaakst in de buurt zijn’, zegt hij. ‘Pas nadien
gaan kinderen woorden gebruiken voor objecten die er niet zijn. En gaan ze
ingebeelde zaken uitspreken.’
Miet De Letter, neurolinguïste
aan de Universiteit Gent, is niet verrast door het onderzoek van Vysjedski. ‘We weten dat de prefrontale cortex 70.000 jaar
geleden een bepalende ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij is een evolutionair
wapen geworden dat ons wellicht sterker heeft gemaakt dan de neanderthalers.’