MUZIEK IN DE  EERSTE KLAS

 

‘s Morgens een halfuur als dagopener en voorbereiding op de schoolfeesten. Dit gebeurt bij voorkeur samen met de tweede en derde klas.

Wat komt er aan bod ?

 

Zang :

De kinderen zingen eenstemmig en bouwen in de loop van drie jaar een uitgebreid liedrepertoire op.

De liederen komen uit het kinderliedrepertorium en uit de volkscultuur.

 

De grote feesten zijn de leidraad.

Herfstliederen,

Sint-Maartensliederen,

Adventsliederen,

Sinterklaasliederen,

Kerstliederen,

Nieuwjaarsliederen,

Driekoningenliederen,

Lichtmisliederen,

Carnavalsliederen,

Palmpasen- en paasliederen,

Lenteliederen,

Pinksterliederen,

Zomerliederen.

De meeste liederen zijn Nederlandstalig, maar er zijn ook veel Franse, Engelse, Duitse en enkele Italiaanse, Spaanse liederen en liederen in andere talen als er materiaal voorhanden is en de uitspraak zo correct mogelijk kan gebeuren. Geen liederen aanleren in een vreemde taal als de uitspraak ervan niet correct kan gebeuren!

De tessituur (omvang) van de liederen beweegt zich in een vrij kleine ruimte. Zeker niet lager dan de c (de do bij het sleutelgat van de piano) en niet hoger dan de e (de mi die een octaaf en een terts hoger ligt dan de c). Je let erop dat de kinderen steeds hoog genoeg zingen. Liederen moeten dus zeker niet altijd aangeleerd worden zoals ze in de liedbundels staan. Soms zijn de liederen te laag genoteerd, of in een bepaalde toonaard gezet om gemakkelijker op de blokfluit te kunnen spelen. Bij het zingen moet daar echter niet per se rekening mee gehouden worden.

 

Alle liederen worden op het gehoor aangeleerd.

Blokfluit :

Ieder kind van de eerste klas leert blokfluit spelen. Tijdens de ochtendmuziek is dat blokfluitspel slechts gedeeltelijk op hun niveau. De kinderen pikken daarbij op wat ze kunnen. Sommigen evolueren heel snel en kunnen na enkele weken al een paar liederen meespelen. Anderen nemen dat trager op, maar krijgen in de namiddagmuzieklessen een meer gestructureerd onderricht, waardoor ze geleidelijk de blokfluit leren bespelen.

 

Alles gebeurt op het gehoor en vanuit de nabootsing. Veel kinderen zijn zeer sterk in de nabootsing en kijken bijzonder aandachtig naar de vingerzetting en leren zo blokfluit spelen. Anderen gaan meer vanuit het gehoor te werk en zoeken zelf de liederen op de blokfluit.

 

In de eerste klas gaat het steeds om de sopraanblokfluit, en dan met name die met de Duitse boring. De school voorziet best voor ieder kind een blokfluit in kunststof. Wie zelf een blokfluit koopt, krijgt de raad om een houten blokfluit aan te schaffen en dan liefst met Engelse (= barok) boring. De vingerzetting is dan een klein beetje moeilijker maar levert normaliter geen problemen op.

Sommige scholen opteren ervoor om in de eerste klas de blokfluit te laten brengen door Sinterklaas. Daardoor moeten de kinderen minstens drie maanden wachten voor ze blokfluit kunnen spelen. Dat Sinterklaas de blokfluit brengt is niet zo'n goede pedagogisch maatregel want de blokfluit kan er best zijn vanaf de eerste schooldag. De blokfluit is namelijk geen geschenk van de Sint, maar een pedagogisch hulpmiddel dat verschillende doelstellingen nastreeft: muzikaal, vingermotoriek, gehoor, transpositie e.a.

Tussendoor (bij wisseling van lessen of bij verhuis naar een ander lokaal, of gewoon tussen het werk door, door de leerkracht aangegeven of dikwijls ook spontaan vanuit de kinderen).

De liederen die ‘s ochtends aan bod komen worden neuriënd gezongen, of op een lettergreep (noe, lu, zo, enz.) of met de tekst. Zo worden de liederen veelvuldig herhaald en spontaan ingeoefend. Dit zingen is zeer bevorderend voor de goede sfeer in de klas.

 

-----------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Namiddagmuziekles. In periodes van een drietal weken worden er ook ‘s namiddags muzieklessen gegeven. Wat omvatten die lessen ?

Zang : In deze lessen wordt veel gezongen. Nu zijn de kinderen van de eerste klas op zichzelf, zonder de tweede en de derde klas. Hier kun je met veel aandacht letten op de juiste stemplaatsing, Je kunt aan stemvorming doen en ook aan de juiste (flank)ademhaling de nodige aandacht besteden.

De uitspraak van de teksten kun je in deze lessen bijschaven en de articulatie verbeteren. Dit gebeurt allemaal zowel tijdens het zingen van de liederen als tijdens speciale oefeningen. Er is aandacht voor elk kind binnen de groepszang, maar ook afzonderlijk door voor- en na zingen.

‘Brommertjes’ kun je intensief helpen.

 

Blokfluit: Hiermee ga je systematisch te werk.

Je begint bij de koekoeksterts (do - la). Die laat je in deze volgordespelen: op sol-mi (g - e), op fa-re (f - d) en re-si (d - b). We vertrekt van gekende liederen die op de koekoeksterts gebouwd zijn. Een zevental liederen (en meer) kun je daarvoor gebruiken. Zingen en spelen wisselen voortdurend af. Ook voor- en naspelen. Daarbij ook improvisatie.

 

Door de koekoeksterts op verschillende plaatsen op de blokfluit te oefenen, wordt eigenlijk al bijna de hele blokfluit gebruikt en zijn de meeste vingerzettingen snel gekend.

 

Als de koekoeksterts op do-la goed gekend is, kun je - terwijl de andere tertsen nog voortdurend geoefend worden - de zaagdeun aanbrengen. Do-re-do-la (c-d-c-a). Deze herhaal je ook op andere toonhoogten: so-la-so-mi, fa-sol-fa-re.

 

Terwijl koekoeksterts en zaagdeun nog volop geoefend en herhaald worden, komt de

prepentatoniek aan de beurt (4 tonen), dan de opvulling van de grote terts (do-re-mi) en de pentatoniek (do-re-mi-sol-la), telkens op verschillende toonhoogten.

 

Dan volgt de pentatoniek met onderkwart, daarna het hexachord en ten slotte volgen de diatonische liederen. Van zodra deze laatste aan de beurt zijn, is de opbouw van het blokfluit leren spelen grotendeels voorbij.

 

Door het spelen op verschillende toonhoogten zijn in de eerste klas ook al - haast ongemerkt - de fa-kruis (fis) en de si-mol (bes) aangeleerd. Dat betekent dat de kinderen haast alle liederen die in de eerste klas aan bod komen, ook op de blokfluit kunnen spelen.

 

In deze muzieklessen grijp je regelmatig terug op wat eerder aan bod kwam. Het gebeurt dus dat je vrij moeilijke diatonische liederen afwisselt met eenvoudige zaagdeunliederen. Waarom? Om die kinderen die het tempo niet helemaal aankonden de kans te geven bij te benen.

 

 

Klokkenspel: Dit instrument wordt vooral gebruikt om het intervalbewustzijn te ontwikkelen. Je werkt weer heel systematisch. Je begint met de a: d e zonnetoon. Dit is de eerste toon. Hij wordt op zichzelf beluisterd en gespeeld en je probeert de kwaliteit ervan te ontdekken. Het is ook de eerste toon die voor de ontwikkeling van een absoluut gehoor wordt aangesproken. Dat oefen je zingend en luisterend.

 

Vanuit de a (la) oefen je de stijgende kwint. Daarna de dalende kwint. Dus: la-mi a-e) (hoog) en la-re (a-d) (laag). Dit interval heet aanvankelijk: 'de stralende toon'.

Dan oefen je de secunde geoefend. La-si (a-b) en la-sol (a-g). Stijgend en dalend. Dit is de ‘beweeglijke toon’. Om zijn beweeglijkheid ligt dit interval namelijk aan de basis van elke melodievorming. Dankzij de secunde ontstaan er melodieën.

Dan komt de kwart (de staptoon). Veruit de meeste liederen beginnen met een kwartsprong, meestal dan nog in samenhang met een opmaat. Omdat veel stapmuziek en stapliederen met deze onderkwart aanvangen, krijgt dit interval de benaming 'staptoon’.

Dan komt de terts, de grote en de kleine. Ze verschijnen als opvulling van de kwint en heten dan ‘klokkentoon’.

Als je al deze intervallen rondom de centrale toon a (la) bijeenbrengt, krijg je de volledige diatonische reeks. Van dan af is het zaak de intervallen voortdurend te oefenen. Zingend en luisterend.

Je vertrekt in de eerste klas vanuit de kwaliteit van de intervallen en komt al oefenend tot het gebruik en het herkennen ervan. Dit is een sterke ondersteuning van het absolute gehoor.

Klokkenspelletjes worden ook gebruikt voor het spelen van eenvoudige liederen.

 

Orffinstrumentarium : Slagwerk, trom, pauk, metallofoon, xylofoon en dergelijke komen samen met handenklappen het ritmische proces ondersteunen. Voor- en naklappen, ritmische modules enz komen aan bod. Op zichzelf staand of verwerkt in een groter geheel tezamen met zang en blokfluit.

 

Andere instrumenten worden in de eerste klas niet aangeleerd. Wie er al mee bezig is in de muziekschool mag zijn instrument ook meebrengen naar school. Het moet steeds om akoestische instrumenten gaan (behalve klavier).

 

Notenleer : In de eerste klas gebeurt alles vanuit het gehoor. De kinderen krijgen nu nog geen notenbeeld.

 

-----------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Waarom zoveel aandacht voor muziek?

 

Omdat muziek een veelomvattende kunstzinnige activiteit is. Muziek is steeds en overal aanwezig en spreekt de mens bijzonder sterk aan. We zijn in onze cultuur zo vertrouwd (zelfs verslaafd ) geworden aan muziek, dat die in de opvoeding absoluut niet mag ontbreken.

 

Zingen is bijzonder sterk met het gevoelsleven verbonden. Wanneer zingt iemand spontaan? Als hij blij is, vrolijk is, zich licht voelt. Of als er een diepe smart of verdriet hem overmant. Bij kinderen zal het meestal om het eerste gaan.

 

Via de muziek en dan vooral via het zingen kun je het gemoed van de kinderen bereiken. Dat is de meest directe weg, veel directer dan bijvoorbeeld tekenen of boetseren. Wil je dus de kinderen meekrijgen, wil je ze op een goede manier aanspreken, dan moet je dat op een muzikale manier doen.

 

1. Het eerste dat je dus kunt doen is zingen. Een zingend kind is altijd een blij kind. Anders zingt het niet. En als een kind niet blij is, maar bij voorbeeld kwaad of slecht gezind of droef: als de hele klas zingt, lukt het bijna altijd om ook zo’n kind mee aan het zingen te krijgen en het gemoed te ‘openen’. Daar gaat het dan ook vooral in de ochtendzang om. Het is de perfecte opener, en daarom moet die ochtendzang ook een zekere vrolijkheid, blijheid uitstralen. Niet te veel muziektheoretisch werken, niet hameren op correcte uitspraak of andere details, nee, zingen, daar gaat het om. Moet het andere dan niet? Jawel, maar met mondjesmaat. In de muzieklessen later op de dag kunnen die nog voldoende aan bod komen.

 

In de muziekperiodes werk je dan ook aan de juiste uitspraak, aan de juiste stemplaatsing, aan de correcte melodie. Daar komen die aspecten meer op de voorgrond. En vooral belangrijk daarbij is het juiste voordoen.

 

2. En zo kom ik bij een tweede belangrijk aspect van het zingen en musiceren: omdat je in de eerste klas zuiver op het gehoor werkt (geen notenblad !) school je de waarneming. Vooral van het gehoor dus, en bijna tegelijk komen de kinderen tot uitdrukking via de stem. Waarneming en expressie volgen onmiddellijk op elkaar. Dat verhoogt tevens de concentratie. Tenminste als je ook daaraan voldoende aandacht besteedt. Hoe kun je de concentratie verhogen? Door

herhaling. Onmiddellijke herhaling. Een lied wordt dus niet even gezongen en dan onmiddellijk daarna een ander lied. Zo werkt het niet. Je zingt een lied en herhaalt het onmiddellijk een tweede en een derde keer. Minstens drie keer.

Waarom?

Omdat de waarneming bij een eerste ontmoeting met een melodie (en tekst) niet helemaal voldoende is. Er is nog een verrassingsaspect aanwezig. Als je een tweede maal hetzelfde lied zingt, is er al een zekere herkenning en is de waarneming scherper. Bij de derde herhaling is er een zekere vertrouwdheid en een gevoel van mee te kunnen doen. Dat gebeurt zo bij een nieuw lied, maar dat gebeurt de volgende dag met dat lied weer, en de volgende dag nog eens, en daarna nog en nog. Altijd minstens drie keer omdat elke eerste zangbeurt nooit volledige wakkerheid oplevert.

Bij de tweede beurt kun je wijzen op wat goed is en wat zeker nog moet bijgeschaafd worden. Of je wijt op fouten in de melodie. Of je kunt een opmerking maken over de manier van zingen. Misschien was het te luid, of te zacht of te brutaal enz. Bij de tweede beurt ga je dat dan proberen beter te doen. En de derde beurt dient om het nieuw geleerde goed vast te zetten. Er mag naargelang de omstandigheden en de noodzaak nog meer herhaald worden, maar dan is het belangrijk om te variëren. Bijvoorbeeld de tekst van een andere strofe nemen of de melodie op de blokfluit spelen. Of op een andere toonhoogte beginnen. Je kan bijvoorbeeld een lied vijf, zes keer en meer herhalen, steeds op een hele of halve toon hoger. Het hoeven maar kleine variaties te zijn, die toch weer tot resultaat hebben dat er aandacht is.

Zo wordt steeds opnieuw met hele kleine stappen de concentratie verhoogd en geschoold. Trouwens, niet alleen de concentratie, ook de wilskracht wordt daardoor aangesproken. In de zin van: we trachten het elke keer beter te doen. Daarom moet je ook variëren, want anders slaat de verveling toe. Muziek en zang zijn dus zeer geschikte elementen in het pedagogisch werk: wat daar gerealiseerd wordt, werkt door in andere vakken en opdrachten.

 

Daarom is het zinvol om datgene wat je met een kind of met een klas wilt bereiken eerst via de muziek te doen. De rest volgt dan. Door het feit dat muziek steeds geleid wordt - er is altijd iemand die maat, ritme en toon aangeeft - is muziek heel goed om de kinderen aandacht bij te brengen. Wie goed muzikaal bezig is, krijgt als vanzelfsprekend de aandacht van de kinderen en kan die ook vasthouden. Dat is iets dat in andere lessen heel goed van pas kan komen.

 

3. En daarmee ben ik bij een derde belangrijk voordeel van muziek gekomen: de autoriteit. Muzikaal bezig zijn in groep vergt steeds een autoriteit die leidt. De leerkracht kan hier zijn autoriteit scholen. Want wie dat goed doet, krijgt kinderen die graag zingen. En dat moet het in elk geval zijn: de kinderen moeten graag zingen. Lukt het, dan weet je als leraar dat je goed bezig bent. Maar let op, het is niet graag zingen zoals dat in jeugdbewegingen wel eens gebeurt, daar spelen andere elementen mee die in de school niet zo aan de orde zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan de keuze van de liederen. Er is soms een groot verschil tussen de liederen van de chiro (of scouts of andere ...) en de liederen die je op school gebruikt.

 

Op school is de muzikale waarde van een lied van primair belang. In een jeugdbeweging zal het sociale karakter van het zingen meer op de voorgrond komen. Dat is een punt waarop ik later nog zal terugkomen. Slaagt een leerkracht erin een groep leerlingen zo te leiden in de muziek dat de ‘vonk’ bij wijze van spreken overslaat, dan is hij ook klaar om andere vakken te geven, want ook daar is het toch steeds de autoriteit van de leraar die de kinderen enthousiast en warm kan maken voor de leerstof. In die mate dat de kinderen in zichzelf de wilskracht ontdekken om aan het werk te gaan.

 

4. Elke goede les is in die zin een ‘muzikale’ les en een element dat daarbij komt kijken is ritme. Dat is een vierde belangrijk aspect van het muzikale werk, een element ook dat hoe dan ook in alle schoolactiviteiten en lessen moet terug te vinden zijn. Met ritme bedoel ik een ‘ademend’ ritme van spanning en ontspanning, van aandacht en afgeleid zijn, van concentratie en loslaten. Elke les moet zo opgebouwd zijn. Maar in de muzieklessen en in de ochtendmuziek kun je dit het meest zicht- en voelbaar maken. Eens te meer biedt muziek de mogelijkheid om dit te oefenen en te ontwikkelen en dat kan daarna doorstromen in de andere lessen.

 

Maar er is meer. Het ademende element in de muziek is aanwezig in de opbouw van de les, in de werking, maar nog meer in de activiteit van het zingen zelf. Zingen gebeurt op de uitstromende adem. Het uitademen is dan ook het eerste aandachtspunt en lokt als vanzelf het tweede uit: het inademen. Wie een klein kind bekijkt dat schreeuwt of zingt, of zelfs gewoon ademt, ziet dat het meestal (bij baby’s altijd) correct ademt. Het middenrif zorgt voor de spanning en de ontspanning. Op dat middenrif nu steunt de adem.

 

Uitwendig kan je dat eenvoudig vaststellen: het is niet de borst die zich verruimt bij het inademen, maar de buik en de flanken. Het middenrif drukt omlaag en schept ruimte voor de longen om de lucht te laten instromen. Het is ook het middenrif dat de druk levert om de lucht uit de longen te laten stromen. Dat is de enige plaats waar druk mag zijn.

 

Nu zien we - helaas al te dikwijls - dat reeds vóór de kinderen naar de kleuterschool komen de adem al verkeerd zit. Dat zie je aan de ademhaling en hoor je aan het spreken en het zingen. Iedere arts kan je vertellen wat de schadelijke gevolgen zijn van het verkeerde ademen. Maar wat je op school kunt vaststellen, en waar je op school iets kunt aan doen, is dat bij een verkeerde ademhaling de druk op de keel toeneemt en de stem compleet fout zit en er dus een verkeerd stemgebruik ontstaat.

 

Je kunt nu dankzij het zingen de ademhaling verbeteren en je kunt het stemgebruik corrigeren. Dat begint al heel vroeg in de kleuterklas, waar de kinderen via het zingen en via het zeggen van spreuken de ademhaling en de stem op een correcte manier leren gebruiken. Dat is dan ook de grote waarde van liederen en spreuken in de kleuterklas. Vanaf de eerste klas kun je met meer bewustzijn hieraan werken. Door zingen, door blokfluitspelen, door stem- en ademhalingsoefeningen kun je bijsturen met als gevolg dat je daardoor de gezondheid bevorderdt.

 

5. Hoe kan zingen in een eerste klas, en later, de gezondheid bevorderen?

Aandacht voor de zinnen in een lied. Telkens ervoor zorgen dat een hele zin, of samenhorend deel van een zin op één ademstroom gezongen wordt. Meestal zijn liedteksten in dichtvorm geschreven en zijn de zinnen dus vrij kort. Zo ontstaat er een ritmisch proces van in- en uitademen. Het inademen verloopt kort, het uitademen op de zang verloopt traag. Om dat effect optimaal te verkrijgen mag je niet te snel zingen en moet je er bovendien voor zorgen dat je syllabische liederen kiest, dat wil zeggen liederen waarbij op elke lettergreep slechts één toon gezongen wordt. Pas later zullen melismatische liederen (liederen waarbij op één lettergreep meer tonen gezongen worden) aan bod komen, maar dat is pas tegen het einde van de lagere school, al komen er tussendoor sporadisch zulke liederen wél voor.

 

Aandacht voor een goede zanghouding: het zingen moet volkomen ontspannen gebeuren. Elke druk of spanning in de houding moet vermeden worden. Dat is een aandachtspunt voor wie de muziek leidt.

 

Aandacht voor de uitspraak. Door de aandacht hier sterk op te richten, zoals wel meer gebeurt in het onderwijs, bereik je niet hetgeen je wilt bereiken. Te veel aandacht - bewustzijn dus - voor de correcte uitspraak veroorzaakt druk op de keel en de mond. En die mag er niet zijn. Er moet meer aandacht gaan naar de klinkers bij het zingen, en die moeten vooral correct gevormd worden. Stilaan, na veel zingen, kunnen dan ook de medeklinkers de aandacht krijgen die ze

verdienen.

Een goede uitspraak bereik je door een goede articulatie. Nu is het opvallend dat er nog dikwijls gedacht wordt dat voor een klank als de I de mond in horizontale richting opent en de lippen daarbij teruggetrokken worden. Beter is het om de lippen naar voren te brengen waardoor de I-klank helemaal vooraan in de mond komt. Dat veroorzaakt ook minder druk.

Hetzelfde geldt voor de E-klank en de Ei (IJ).

 

Te laag zingen veroorzaakt ook druk op de keel. Kinderen gaan dan ook gemakkelijk luider zingen. Het enige middel hiertegen is hoger zingen. Hoger en zachter moet steeds het devies zijn. Hoog zingen is dus gezondmakend, laag zingen is schadelijk.

 

 

6. Een zesde element is de taalontwikkeling. Een gezongen tekst onthoudt véél beter dan een gesproken tekst. Dat is al een pluspunt. Daardoor wordt de woordenschat rijker, vooral ook omdat vele liedteksten ook poëtisch zijn en kinderen dus woorden ontmoeten die in het dagelijkse taalgebruik minder courant zijn. Maar ook vanuit het standpunt van taalbeschouwing is er een ongelooflijk voordeel bij het zingen van liederen: muzikaal wordt elk woord opgesplitst in klankgrepen, die dikwijls samenvallen met lettergrepen. En lettergrepen zijn nu net de basis van de Nederlandse taal wat betreft de spelling van klanken in open lettergrepen (bv. ko-men) en verdubbeling van medeklinkers in gesloten lettergrepen (bv. kom-men).

Je moet dus een goed gevoel voor lettergrepen ontwikkelen en dat kan perfect via de syllabische liederen, liederen waarbij elke lettergreep één toon heeft. Splitsen in lettergrepen - zo belangrijk om de spellingproblematiek van het Nederlands onder de knie te krijgen - komt zo als vanzelfsprekend aan bod.

En dan heb je nog de vreemde talen als Frans, Engels, Duits, Italiaans, Spaans en zo meer: via de zang komen die allemaal wel eens of zelfs dikwijls aan bod. Als dát geen voordeel is. Er is geen enkele andere manier denkbaar waarop zo eenvoudig teksten in andere talen kunnen geoefend worden. En weet je, nu heeft dit niet zo direct effect voor het leren van een vreemde taal, maar later ondervinden de kinderen daarvan wel de resultaten. Hoe dikwijls is het me al niet gebeurd dat een bepaalde zinswending of uitdrukking of zelfs maar het geslacht van een woord me te binnen schiet dankzij een liedtekst, járen geleden geleerd.

 

7. En dan volgt een zevende belangrijk element: het sociale. Op school is het muzikale bijna steeds ingebed in een sociale activiteit: zingen en musiceren in groep.

cielen.eu 10-08-2007