OFFER

Luc Cielen

in Rinkkrant 906 (07 november 2005)

Minister Anciaux heeft er niets van begrepen. Hij denkt dat hij zich de macht kan toe-eigenen - omdat hij minister is? - om zelf te bepalen wie een cultuurprijs krijgt en wie de Gouden Uil. Ik neem hem maar even als voorbeeld om duidelijk te maken hoe politici tegenwoordig denken. Het is niet omdat Anciaux cultuurminister is dat hij zelf zomaar mag bepalen wie in de prijzen valt. Hij is maar beheerder van een portefeuille, een soort boekhouder, als het ware. Ministers krijgen slechts een bepaalde, beperkte, macht, namelijk om belastingsgelden te verdelen en toe te kennen, maar durven daarbij vergeten dat zij slechts de verdeelsleutel hanteren. Wie het geld krijgt, dat bepalen de democratisch samengestelde vertegenwoordigingen of commissies of raden. Een minister durft nogal eens vergeten dat zijn ‘ministerschap’ een ‘dienst’ is aan de gemeenschap. Minister betekent taalkundig immers ook niets anders dan dienaar, en dat moet zo blijven.

Nu, het ministerie van cultuur doet het niet beter of slechter dan de andere ministeries. Onderwijs is ook met sluwe streken bezig de lastige taken door te spelen aan de scholen. Daarom zijn de scholengemeenschappen in het leven geroepen. De scholen moeten het stilaan meer en meer onderling maar uitmaken hoe ze het rooien en hoe ze met overtollig personeel te werk gaan. De minister trekt er zijn handen af en kan meer en meer genieten van de aangename kanten van het ambt. Onder het mom van meer zeggingskracht op lokaal niveau zijn de scholen de dupe. En wie moet nu de problemen oplossen? Niet meer de betaalde ambtenaren, maar het personeel van de scholen zelf. Maar die worden niet extra betaald voor al de extra vergaderingen en andere overuren.

Wat gebeurt er eigenlijk?

Degene die de macht heeft, wil wel nog de aangename zijde van de macht, en de macht zelf, maar speelt de minder aangename kanten door naar het voetvolk. Van dienstbaarheid aan de gemeenschap is steeds minder sprake. De machthebber wil geen offer meer brengen, nee, hij stelt zichzelf centraal. De anderen worden gedwongen om offers te brengen. Wat de jongste dagen in Frankrijk gebeurt is daar een pertinent voorbeeld van.

Het is maar omdat we donderdag Sint Maarten vieren dat ik het even over het ‘offer’ wou hebben. Sint Maarten is namelijk al 16 eeuwen hét voorbeeld van offervaardigheid. Oké, het was maar een klein offer dat hij bracht, daar aan de stadspoort van Amiens, maar niettemin. Hij was degene die de macht had, maar hij voelde zich niet te groot, noch te machtig, om zich over een arme, naakte bedelaar te buigen en er zijn mantel mee te delen.

Wie ‘groot’ wil zijn, moet offers brengen.

Toen ik het in een van de vorige rinkkranten over het leraarschap had, ging dat in feite ook daarover. Elke leraar is iemand die een offer heeft gebracht. Hij of zij heeft, bewust of onbewust, ervoor gekozen om zich ten dienste te stellen van het kind. Daardoor heeft hij andere ontwikkelingen voor zichzelf onmogelijk gemaakt. Daardoor is hij geen auteur geworden, geen kunstenaar, geen zaakvoerder, geen onderzoeker of wat dan ook.

Het dagelijkse leven van een leraar zit voortdurend vol offers, als hij zijn vak tenminste goed uitoefent. En alle leerkrachten samen binnen een schoolverband kunnen ook offers brengen. Zo zijn zij het, hier in Rinkrank, die volgende donderdag het op zich nemen om geheel uit vrije wil de kinderen na schooltijd op te vangen, en hen in de vroege avond op een heerlijk feest te vergasten. Zij zijn het, samen met enkele offervaardige ouders, die het feest voorbereid hebben, gestalte zullen geven, en in goede banen zullen leiden.

Sommigen vinden het allemaal vanzelfsprekend, zo’n feest, maar dat is het niet. Het is slechts door het offer van velen dat het op deze manier mogelijk is. Andere, minder inspannende mogelijkheden zijn misschien meer voor de hand liggend; het feest kon even goed tijdens de schooluren gevierd worden, zonder ouders, zonder oud-leerlingen. Even goed? Nee, wat we nu doen is in alle opzichten beter, en dat moeten we zo houden.