RAFAËL, 29 september

Luc Cielen in Rinkkrant 901 van 23 september 2005


Voornamen:

Rafaël (Nl en B)

Raphaël (Nl en Fr)

Raphael (D en Eng)

Raffaele (It)

Raffaello (It)

Rafal (Pl)

Rafael (Port, Sp, Tsj)

 

Raf

Rafke

Rafaëla

Raphaëla

Felie

 

afgeleide familienamen

in België

Raphaël

Raphael (1)

Rafaele (8)

Raffaele (34)

Raffaelli (18)

Rafael (7)

 

 

 

Rafaël is een van de zeven aartsengelen, van wie hij de derde meest bekende is, na Michaël en Gabriël. Hun gezamenlijke feest wordt gevierd op 29 september. Net als zijn twee iets beroemdere collega’s wordt zijn naam in de bijbel nauwelijks genoemd. Slechts in één enkel verhaal komen we hem tegen. Het is het verhaal van Tobias, een verhaal dat zich afspeelt ten tijde van de ballingschap, tijdens de periode van het koningschap van Israël. Maar het verhaal is pas veel later opgeschreven, ongeveer in de derde eeuw voor Christus. Het is slechts in een drietal verschillende versies in het Grieks overgeleverd. De Hebreeuwse of Arameese oorspronkelijke tekst is verloren gegaan. Het gaat als volgt:

 

Tobit, een vrome jood, was mee in ballingschap gegaan naar Ninive in Assyrië. Door zijn eerlijkheid en bekwaamheid bracht hij het tot nauwe medewerker van de Assyrische koning, later ook van diens zoon en troonopvolger. Toch heeft hij een tijd de vlucht moeten nemen, omdat hij, tegen het gebod van de koning in, gestorven joden begroef. Toen alles weer goed gekomen was, en hij weer in de gunst van de koning was gekomen, gaf men ter zijner ere een feest.

Nauwelijks was het feest begonnen of een van zijn dienaren kwam melden dat er een jood vermoord was en dat het lijk nog op de markt lag. Onmiddellijk liet Tobit het feest in de steek, begaf zich naar de plek waar het lijk lag, nam het op en verborg het in een schuur. Dan waste hij zich, zoals de joodse wetten het hem verplichtten en begaf zich terug aan de feesttafel.

 

Die nacht begroef hij het lijk. Toen hij ‘s morgens terug naar huis keerde, ging hij het huis niet binnen, omdat hij door die begrafenis onrein was. Dus legde hij zich tegen de gevel te ruste en wachtte daar de ochtend af.

 

Toen hij in het eerste zonlicht zijn ogen opende, en naar boven keek, waar mussen druk doende waren, vielen er uitwerpselen van de vogels in zijn ogen. Een wit vlies spreidde zich over zijn ogen, hij was blind.

 

Zo vonden zijn vrouw Anna en zijn zoon Tobias hem. Zij namen hem op in huis, bezochten tevergeefs verschillende geneesheren. Omdat Tobit niet langer in hun levensonderhoud kon voorzien, zorgde Anna voor het inkomen door allerlei handwerken voor de mensen uit te voeren.

 

Op een dag kreeg ze, bovenop het gewone loon, een bokje van een van haar werkgevers ten geschenke. vreugdevol nam ze het mee naar huis, maar toen Tobit het bokje hoorde, viel hij kwaad uit tegen Anna en zei:

“Vanwaar komt dat bokje? Je hebt het gestolen. Het past een vrome jood niet dat hij van het gestolene eet. Breng het terug naar de eigenaar!”

 

Anna was geschokt door wat Tobit tegen haar zei en antwoordde:

“Wat ben je nu met al je vroomheid en goedheid ! Zie in welke toestand God ons gebracht heeft! Ik heb dit bokje eerlijk met mijn handwerk verdiend. Waar heeft Hij je gebracht met al je goede werken en daden? Neen, nu komt je ware aard naar boven, jij kan niet verdragen dat anderen beloond worden voor hun werk!”

 

Tobit, die zijn vrouw nog nooit zo opstandig had geweten, barstte in tranen uit, hief zijn handen ten hemel en smeekte God om hem uit dit leven, dat voor hem geen zin meer had, te verlossen.

 

Maar korte tijd later bedacht hij, dat hij, voor hij stierf, zijn enige zoon Tobias, nog zijn vaderlijke raad moest meegeven. Dus riep hij Tobias bij zich, zegende hem en vermaande hem dat hij altijd het goede moest doen en zich een vrouw uit zijn eigen volk moest kiezen. Ook zei hij, dat hij naar Gabaël in Rages moest gaan om er tien talenten zilverlingen te gaan halen. Die had hij jaren geleden aan Gabaël in bewaring gegeven. “Dat geld, zei Tobit, is een groot vermogen, dat ik aan je toevertrouw, zodat je onbezorgd de toekomst tegemoet kan zien. Maar ga niet alleen, want de reis is zwaar. Zoek je in de stad een reisgezel die de weg kent en je kan begeleiden en beschermen onderweg.”

 

Tobias trok de stad in en ontmoette een man. Hij heette Azarias en zei dat hij een verre verwant was van de familie van Tobit. Toen Tobit dat vernam was hij zeer verheugd en vertrouwde hem zijn zoon toe, niet wetend dat deze man de engel Rafaël was. Tobias vertrok onder de hoede van de aartsengel, zijn hondje volgde hem.

 

Op hun reis kwamen Tobias en Rafaël bij de rivier de Tigris. Tobias begaf zich in het water om een vis te vangen, zodat hij een maaltijd kon bereiden. Maar een grote vis naderde hem en trok hem mee in het water. Tobias riep om hulp. Rafaël riep hem toe: “Grijp de vis vast, en trek hem op de oever!” Toen lukte het Tobias om de vis op het droge te krijgen.

“Snijd nu zijn lever, gal en hart uit en bewaar die,” sprak de engel.

Tobias deed het. Toen braadde hij de vis boven een vuur en samen aten ze hem als avondmaal.

 

De volgende dag trokken ze verder. Rafaël vertelde aan Tobias dat ze spoedig in Ekbatana zouden aankomen. Daar woonde een oom van Tobias, Raguël genaamd. Bij hem zouden ze onderdak vinden. Ook vertelde Rafaël dat Raguël een dochter had, en dat Tobias haar tot vrouw moest nemen.

Tobias antwoordde: “Maar Sara, de dochter van oom Raguël is al zevenmaal gehuwd, en telkens kwam er in de eerste huwelijksnacht een demon die haar echtgenoot doodde. Zeven mannen heeft ze gehad en zevenmaal is ze reeds weduwe. Als ik met haar trouw, zal mij hetzelfde lot beschoren zijn en zullen mijn ouders van verdriet omkomen, want ik ben hun enige kind.”

“Vertrouw op mij, Tobias, en doe wat ik je zeg. Als we bij Raguël zijn, vraag je hem zijn dochter tot vrouw. Hij zal op je verzoek ingaan, omdat je uit zijn familie bent. Als je naar het slaapvertrek gaat, gooi dan het hart en de lever in het wierookvat. De rook ervan zal de demon verjagen. Bid dan tot God. Hij zal je verhoren en beschermen.”

 

Toen zij de volgende dag bij Raguël kwamen, werden ze door Sara begroet en Raguël ontving hen allerhartelijkst. Raguël liet een lam slachten en een feestmaal toebereiden.

 

Aan tafel zei Tobias: “Ik zal niets van deze spijzen eten, niets drinken, zolang ik niet de belofte heb verkregen dat Sara mijn bruid zal zijn.”

Raguël was bijzonder verheugd dat Tobias Sara wilde huwen, maar verwittigde hem ook dat hij gevaar liep om door de demon te worden gedood. Tobias stelde hem gerust, en vertrouwde op de woorden van zijn gezel.

 

Raguël bracht zijn dochter Sara bij hen aan tafel en verbond Tobias met haar in het huwelijk volgens de wetten van Mozes.

Later die avond brandde Tobias wierook en voegde lever en hart van de vis daaraan toe. Van zodra de rook de kamer vulde verscheen de demon Asmodaüs. Jarenlang had hij bezit genomen van Sara, maar nu, gekweld door de rook, verliet hij haar, het huis en het land en vluchtte naar Opper-Egypte, waar een engel hem in de boeien sloeg.

Bevrijd van de demon bracht het jonge koppel zijn vreugdevolle eerste huwelijksnacht door.

 

Raguël was er niet gerust op, en met een bezwaard gemoed begaf hij zich in de nacht naar de tuin om er een graf te graven voor Tobias. Toen het eerste ochtendlicht verscheen gaf hij aan een dienares de opdracht om naar het slaapvertrek te gaan en te zien hoe het met Tobias was gesteld. Vol vreugde kwam zij even later melden dat Tobias nog leefde. Raguël dankte God en liet alles in gereedheid brengen om een groots bruiloftsfeest te vieren.

Toen Tobias met Sara bij de huisgenoten weerkeerde, eiste Raguël dat hij minstens veertien dagen bij hem zou blijven, want zo lang zou het feest duren. Alle kennissen, familie en vrienden moesten uitgenodigd worden en Raguël beloofde dat hij de helft van al zijn bezittingen aan Tobias zou schenken als hij naar zijn ouders weerkeerde. Tobias wilde echter onmiddellijk verder reizen, maar Raguël wou daarvan niet weten.

 

Tobias vroeg toen aan Rafaël of hij naar Gabaël in Rages wilde gaan om het geld te halen. Zo gebeurde. En met Rafaël (Azarias) kwam ook Gabaël naar Ekbatana om aan het bruiloftsfeest deel te nemen.

Toen de veertien dagen om waren, vertrok Tobias met Sara en alle bezittingen die hij van Raguël had ontvangen, kudde en dienaren, en vergezeld van Rafaël naar huis.

 

De tijd dat Tobias zou terugkeren van zijn reis was intussen al ruimschoots verstreken. Tobit en Anna waren dan ook dodelijk ongerust. Elke ochtend had Anna de stad verlaten en was op de weg op de uitkijk gaan staan. Maar elke avond had ze ook vol droefheid en bitterheid tegen Tobit gezegd:

“Het ware beter geweest dat jij onze jongen nooit op reis had gestuurd. Ik ben nu zeker dat hem een ongeluk is overkomen en dat we hem nooit weer zullen zien. Wie zal ons begraven als we gestorven zijn? Wie zal de offers brengen als Tobias er niet is? Nu zie je wat er van komt als geld je meer waard is dan het leven van je zoon. Geld is slechts slijk in vergelijking met ons kind.” Maar elke dag opnieuw stond ze op de weg uit te kijken.

 

Eindelijk zag ze in de verte Tobias naderen en het hele gevolg dat hem vergezelde. Zo snel ze kon repte ze zich naar huis en verkondigde het heuglijke nieuws aan Tobit. De oude man stond recht en geleid door Anna begaf hij zich naar buiten waar intussen Tobias was aangekomen. Onder tranen begroette de oude Tobit zijn zoon. Hij dankte ook Azarias dat hij Tobias zo goed begeleid had. Hij ontving Sara als zijn dochter.

 

Azarias gebood de oude Tobit om neer te zitten en zei:

“Tobias, neem de gal van de vis en strijk hem over de ogen van je vader.”

Zo deed Tobias en zie, de witte schellen vielen als vliezen van de ogen en Tobit kon weer zien.

 

Zeven dagen lang vierde men feest omwille van de genezing van Tobit en de thuiskomst van Tobias. Toen die tijd om was riep Tobit zijn zoon bij zich en zei:

“Zorg ervoor dat Azarias volledig betaald wordt voor de opdracht die hij zo goed heeft volbracht. Geef hem meer dan hem toekomt, je mag zelfs de helft geven van al wat ik bezit. Hij is het waard. Hij heeft er recht op.”

Azarias werd bij Tobit gebracht, en allen omringden hem en toonden hun dankbaarheid. Toen Tobias hem wilde betalen, weigerde Azarias. Zijn gestalte werd licht als van een engel, en terwijl hij sprak: “Looft God en dankt Hem voor al wat hij heeft gedaan. God is het die mij tot u heeft gezonden, want ik ben Rafaël, een van de zeven heilige engelen die toegang hebben tot Gods troon.” verhief hij zich en steeg ten hemel. Allen knielden neer en bogen het hoofd tot tegen de grond, want niemand durfde ongestraft een engel Gods aanschouwen.

Tobit was 58 jaar oud toen hij blind werd. Het wonder van zijn genezing beleefde hij toen hij 66 jaar was. Hij stierf op de leeftijd van 158 jaar. Vóór hij de geest gaf, sprak hij zijn zegen uit over Tobias en droeg hem op Ninive te verlaten.

 

Tobias begaf zich na de dood van zijn vader met al wat hij bezat naar Ekbatana en vestigde zich bij zijn schoonvader Raguël. Toen deze stierf, erfde Tobias al diens bezittingen. Hij werd 127 jaar oud.

 

 

Dit verhaal hoort tot de verhalenstof van derde en vierde klas. De vierde klas heeft ook al enkele keren dit verhaal als toneelstuk gebracht tijdens de Paasvieringen. Het is een geschikt Paasspel, omdat het verwijst naar genezing, net zoals Christus door zijn opstanding de overwinning op de dood symboliseert.

De namen Tobit en Tobias betekenen: “God is goed”. De naam Rafaël betekent: “God brengt genezing”.

 

 

In de vroegchristelijke kunst zag men in het verhaal van Tobias een voorafspiegeling van Christus. Niet alleen om de genezing en de reis, maar vooral om de vis die in het verhaal optrad en door zijn organen voor genezing zorgde. Het woord vis in het Grieks is: ICHTUS, en dat werd beschouwd als een zeer beknopte geloofsbelijdenis. Die klonk als volgt: “Ièsos Christos Theou Uios Sotèr”, wat wil zeggen: Jezus Christus, zoon van God is Verlosser. Om die reden was het teken van de vis dan ook het teken dat de eerste christenen gebruikten om hun geloof uit te dragen. Het was gedurende de eeuwen van vervolging het geheime teken waaraan christenen elkaar konden herkennen. Maar ook vandaag nog wordt dit teken gebruikt in kerken en christelijke uitgaven.

 

Vele kunstenaars hebben het verhaal van Tobias en Rafaël verwerkt in beeldhouwwerken, schilderijen en tekeningen. Rembrandt is onder hen degene die het meest bekoord werd door dit verhaal. Niet minder dan 21 afbeeldingen maakte hij over de dramatische momenten uit het boek. In 1720 schreef Porsile een opera over dit thema en in 1955 verscheen er een opera-oratorium van Letelier-Llona op tekst van Claudel.

 

Niet alle schilderijen over Rafaël en Tobias waren oorspronkelijk zo bedoeld. Dat bleek onlangs toen het schilderij ‘Tobias en de engel Rafaël” van Titiaan (16e eeuw) werd gerestaureerd. Het oorspronkelijke doek ging helemaal niet over Tobias, maar was een portret van een dame met haar dochter. Een volgeling van Titiaan heeft het doek zodanig bijgewerkt dat de dame vleugels kreeg en Rafaël werd, de dochter kreeg een jongenskapsel en werd Tobias.

Aan het verhaal van Tobias hebben talloze honden hun naam te danken. Alleen ging de naam van Tobias over van de zoon op de hond. Het optreden van een hond met die naam in Suske en Wiskeverhalen is daar niet vreemd aan.


Bekende naamgenoten

Natuurlijk komt de kunstschilder Rafael (Raffaello Sanzio: 06.04.1483 - 06.04.1520) op de eerste plaats. Van hem zijn enkele schilderijen of fragmenten van schilderijen tot op vandaag zeer bekend en algemeen verspreid. Denken we maar aan de Sixtijnse Madonna en dan vooral aan de twee engeltjes die onderaan op het schilderij te vinden zijn.

In de kunstwereld spreekt men ook van preraëfelieten: kunstschilders die vóór Rafael een zekere creatieve eenvoud naast aandacht voor de natuur nastreefden.

In België - maar ook in het buitenland bekend - hebben we Rafaëlla Smits, gitariste. Ze is de dochter van Caroline Smits, de eerste kleuterjuf van de Antwerpse Steinerschool.


De geografische Rafaël

Als voornaam komt Rafael héél veel voor in Spanje en in Portugal.

Er zijn verschillende steden en dorpen die naar deze aartsengel genoemd zijn:

Saint-Raphaël aan de Côte-d’Azur is misschien het meest gekend. Maar je vindt ook nog Saint-Raphaël in de Dordogne, in Quebec en in Haïti. Dan heb je nog een Rafaela in Argentinië, Santa Rafaelita in Mexico, een Rafael Village in Californië. La Rafaela ligt in de Dominicaanse Republiek, Rafaelito zowel in Panama als in Bolivië en dan heb je nog gemeenten die gewoon Rafael heten, je vindt ze in Angola, Mozambique, Cuba, Mexico, Brazilië, Porto Rico, Colombia en Uruguay. San Rafael kom je tegen in Mexico, Californië, Argentinië, Paraguay en Venezuela. São Rafael is een gemeente in Brazilië. De Laguna San Rafael ligt in Chili en het San Rafaelgebergte ligt in Californië


Rafaël en Rinkrank

Het verhaal komt in derde en vierde klas aan bod in de lessen cultuurbeschouwing.

Het toneelstuk ‘Tobias’ wordt regelmatig door de vierde klas gespeeld ter gelegenheid van Pasen.

Een van de allereerste leerlingen van Rinkrank heette Raphaël. En tot voor kort was er in de lagere school ook nog een jongen die Raf heette.