https://www.cielen.eu

 

  STEENBOK - CAPRICORNUS

 

 

Steenbok is het sterrenbeeld dat zijn naam heeft gegeven aan de breedtegraad op aarde waarboven de zon in het zenit staat op 21/22 december, tijdens het wintersolstitium: de Steenbokskeerkring. Hij ligt op 23°27' zuiderbreedte en loopt door grote woestijngebieden in Zuid-Amerika (Atacamawoestijn), Zuid-Afrika (Namib- en Kalahariwoestijn) en Australië (vier grote woestijnen in het centrale binnenland). De naam van deze keerkring komt niet meer overeen met het sterrenbeeld omdat de zon in de Boogschutter staat als zij haar meest zuidelijke stand heeft bereikt en terugkeert naar het noorden. Het is dus eerder een historische benaming geworden overeenstemmend met de werkelijkheid in de Grieks-Romeinse oudheid, toen dit sterrenbeeld ook de ‘zuidelijke poort van de zon’ werd genoemd.

Dit sterrenbeeld levert een van de boeiendste en meest dramatische verhalen op van de hele dierenriem en gaat over een bijna geslaagde ondergang van de wereld en de goden. Astrologen verwachtten in de oudheid dat de wereld ten onder zou gaan door het vuur wanneer alle planeten samen in dit sterrenbeeld staan.

 

STEENBOK IN DE MYTHOLOGIE

 

Toen de schepping nog jong was en Zeus hoog op de Olympus troonde vanwaar hij over aarde en kosmos heerste, werden de goden door een enorm monster bedreigd. Het scheelde niet veel of de goddelijke heerschappij was door dit monster dat Typhon heette omvergeworpen. Het gedrocht is nu al lange tijd van de aarde verdwenen, maar de naam ervan leeft nog voort in de naam van het natuurverschijnsel tyfoon of wervelstorm.

Typhon was het mannelijke resultaat van een vrijage tussen de godin van de aarde, Gaea, en de oude god van de onderwereld, Tartarus. Hier was geen lichtende scheppingskracht aan het werk geweest, maar waren duistere krachten moeder aarde binnengestroomd. Het kind dat zij baarde was dan ook een gedrocht, een afschuwelijk monster, begenadigd met geweldige onderaardse krachten. Typhon had een enorm lijf dat tot aan de hemel reikte, zijn benen waren levende slangen en zijn armen waren zo lang dat ze zich aan weerszijden van zijn lichaam over honderd mijl uitstrekten. Zijn handen eindigden in ontzaglijk lange vingers met talloze slangenkoppen. Hij had een ezelskop met zulke lange oren dat die tot in de sterrenhemel omhoogstaken. Hij had vleugels die zo groot waren dat ze de hele hemel verduisterden en het zonlicht aan de aarde onttrokken. Onophoudelijk schoot er vuur uit zijn ogen en uit zijn mond rolden aanhoudend vlammende rotsblokken.

Amper was dit monster uit de aarde ontstaan, of het viel de Olympus aan en bedreigde er de goden. Die sloegen halsoverkop op de vlucht, zelfs Zeus durfde niet op zijn hoge troon te blijven. Pas toen hij hiervoor door zijn dochter Athena werd uitgescholden, vermande hij zich en ging de strijd aan met Typhon. Hij slingerde zijn bliksemschichten en viel het monster aan met zijn vuurstenen sikkel. Typhon vluchtte daarop naar Syrië, maar Zeus achtervolgde hem. Plotseling draaide Typhon zich om en greep Zeus met zijn slangenarmen vast. Zeus was machteloos. Typhon sneed hem de pezen uit zijn voeten, zodat Zeus verlamd achterbleef in de woestenij; de pezen verborg hij in een berenhuid die hij in een grot stopte en liet bewaken door zijn zus Delphyne die al even wanstaltig was als hijzelf, en slechts daarin van hem verschilde dat ze een enorme staart had in de vorm van een levende slang.

 

Alle goden, behalve Athena, waren ondertussen naar Egypte gevlucht. Athena zocht hen daar op en smeekte hen om Zeus te redden. De goden Pan en Hermes schepten moed en beloofden dat te doen. Ze trokken naar Syrië en kwamen bij de grot die door Delphyne werd bewaakt. Daar begon Pan op zijn fluit, de syrinx, te spelen en bracht zulke hoge schrille tonen voort dat Delphyne schrok. Heel even vergat ze haar opdracht en lette niet op, waarvan de snelle Hermes gebruikmaakte om de grot binnen te glippen. Hij roofde de pezen en snel keerde hij daarmee naar Zeus terug. Zeus plaatste ze weer waar ze thuishoorden en was van zijn verlamming genezen. Hij besteeg zijn strijdwagen en vuurde zijn gevleugelde paarden aan. Als in een wilde storm trok hij weer ten strijde tegen Typhon en zijn bliksemschichten troffen het monster zonder ophouden.

Typhon zocht opnieuw zijn heil in de vlucht en kwam bij Clotho, Lachesis en Atropos, de drie schikgodinnen. Ze deden alsof ze hem wilden beschermen en schonken hem een eendaagse vrucht om hem weer op krachten te laten komen. Typhon at ervan, maar dat betekende zijn ondergang. Zijn krachten namen zienderogen af. Aanvankelijk ging de strijd tussen hem en Zeus nog in volle kracht voort, waarbij Typhon enorme bergen en rotsblokken naar Zeus wierp, maar Zeus kon ze met zijn bliksemschichten treffen, waardoor ze in de zee vielen en er nu nog steeds liggen. Dat is de reden waarom de Egeïsche Zee zo vol eilanden en rotsen ligt. Vele rotsblokken werden door de bliksems ook teruggeworpen naar Typhon die talloze verwondingen opliep en veel bloed verloor. Op den duur was hij zo verzwakt dat hij zich nog amper kan verdedigen, al sloeg het vuur nog uit zijn ogen en zijn mond. Zeus wierp ten slotte een enorme berg bovenop hem. Daar lag hij dan en hij ligt er nog steeds, vuur en vlammende rotsblokken uitbrakend, het is de vulkaan Etna op Sicilië.

Toen de goden naar Egypte waren gevlucht, waanden ze zich nog niet voldoende veilig en daarom sprongen ze in de Nijl. Pan was zo in paniek dat hij halsoverkop het water indook terwijl hij zichzelf in een vis veranderde, maar de metamorfose slaagde niet helemaal. Alleen zijn achterlijf kreeg de vorm van een vis, terwijl zijn bovenlijf de vertrouwde bokkengestalte behield. Later werd hij op die manier aan de hemel gezet: half bok, half vis, als aandenken aan de strijd met Typhon.

Ook in de taal bleef er iets van deze gebeurtenis bewaard. Als we het over een geweldige plotselinge angst hebben spreken we nog steeds over een ‘panische’ angst.

 

In het oude Egypte was Capricornus bekend als de god Chnoem die gehuisvest was bij de watervallen in Elefantine en heerste over het water van de Nijl dat hij kon laten rijzen en dalen. Hij besliste dus over de zo noodzakelijke jaarlijkse overstromingen.

 

Chnoem woonde in een grot die gevormd werd door een gebogen slang. In die ruimte zat hij gehurkt en hield twee kruiken in zijn hand waaruit het Nijlwater vloeide. Op zijn hoofd stonden planten als teken dat het water dat hij schenkt vruchtbaarheid brengt. Zo was het ook, want als de Nijl niet overstroomde dreigde er hongersnood. Er wordt overigens in de Bijbel uitvoerig verteld hoe zeven jaren van hongersnood Egypte teisterden. Een relaas daarvan is ook te vinden in een oude tempeltekst uit de tijd van de ptolemeïsche vorsten (zie sterrenbeeld Slangendrager). Deze tekst diende om de tempel van Chnoem meer macht te verlenen en hij was, naar het schijnt, volledig verzonnen. In elk geval was hij doeltreffend, want de tempel kreeg een groot gebied bij de waterval als eigendom toegewezen. Het beeld van Chnoem zou eerder passen bij het beeld van de Waterman, het sterrenbeeld dat volgt op Steenbok, maar daar is het de Nijlgod Hapi die de honneurs waarneemt. De voorstelling van Chnoem werd overigens nogal eens verward met die van Hapi.

 

STEENBOK IN DE BIJBEL

 

In de Joodse traditie was Steenbok het sterrenbeeld van Naftali, de zesde zoon van Jakob. Op zijn banier was een steenbok afgebeeld, verwijzend naar de zegen die Jakob op het einde van zijn leven over Naftali uitsprak: ‘Naftali is een hinde in de vrije natuur, met prachtige jongen.’ Waarom een steenbok en geen hinde? Omdat, naar men beweert, men in die dagen en gebieden dit sterrenbeeld als een hinde beschouwde.

 

Naftali was samen met Dan een zoon van Bilha, de slavin van Rachel, de lievelingsvrouw van Jakob die tot dan onvruchtbaar was gebleven. Rachel was daarom jaloers op haar zus Lea die ook met Jakob was getrouwd en al vier zonen had. Toen had ze haar slavin Bilha met Jakob laten slapen en het kind dat daarvan het gevolg was op haar schoot geboren laten worden. Een jaar of wat later baarde Bilha op dezelfde manier weer een kind. Rachel noemde het Naftali: ‘Want’, zei ze, ‘ik heb een zware strijd geleverd met mijn zus, maar gewonnen.’ De naam betekent volgens Flavius Josephus ‘bewerkt’ of ‘bedacht’ omdat Rachel iets bewerkt of bedacht had om haar onvruchtbaarheid te omzeilen en zo de gelijke te worden van Lea.

Toen Mozes, na de uittocht uit Egypte, zijn einde voelde naderen, sprak hij een zegen uit over elke stam van Israël. Over Naftali zei hij: ‘Naftali kreeg veel van God de Heer, en stond hoog in zijn gunst. Hij moet het zuiden en het westen veroveren.’ De zegen van Mozes was goed bedoeld, en Naftali’s nakomelingen zullen zeker hun steentje bijgedragen hebben bij het veroveren van het Beloofde Land, dat door het Joodse volk vanuit het zuiden en het oosten werd ingepalmd. Maar in tegenstelling tot Mozes’ wens, vestigde Naftali’s stam zich in het noorden van het land, ten oosten van Aser. Haar gebied grensde aan het Meer van Gennesaret en vormde voor het grootste deel de latere provincie Galilea. Daardoor werd deze stam in de christelijke heilsgeschiedenis belangrijk, want Christus leefde in zijn jeugd in het gebied van Naftali, ronselde er zijn leerlingen en verrichtte er in de stad Kafarnaüm, waar hij ook een tijd woonde, zijn eerste wonderen. Het was het land waarover de profeet Jesaja de profetie verkondigde: ‘Het volk dat in duisternis leefde ziet een schitterend licht, het wordt met eer bejegend en zij die er wonen worden door een helder licht beschenen.’ In het land van Naftali lag ook de berg waarop Jezus zijn ‘Bergrede’ uitsprak, een tekst waarmee hij de basis legde voor een nieuwe leer van liefde voor de medemensen. Te midden van de Joodse stammen was men niet onverdeeld gelukkig met de afstammelingen van Naftali, want in tegenstelling tot de andere Israëlieten moordden zij het volk dat hun gebied van oudsher bewoonde niet uit. Integendeel, zij behandelden het goed en legden het slechts een belasting op. Vele Naftalieten gingen gemengde huwelijken aan met afstammelingen van de oorspronkelijke bewoners. Zo was er bijvoorbeeld een weduwe uit de stam van Naftali die trouwde met een bronsgieter uit de stad Tyrus. Hun zoon heette Chiram of Hiram. Hij leerde het beroep van zijn vader en werd er bijzonder bedreven in. Toen Salomo, koning van Israël, de tempel in Jeruzalem bouwde, nam hij Chiram (Hiram) in dienst om al het brons- en koperwerk te vervaardigen. Hij maakte onder andere twee bronzen zuilen van achttien el hoog (ongeveer 12 meter) met daarop bronzen kapitelen versierd met vlechtwerk. Hij gaf de zuilen namen, de linkerzuil noemde hij Boaz, de rechter Jachin. Hij smeedde de Zee, een waterbekken uit brons van vijf el hoog en tien el diameter, het steunde op twaalf gebeeldhouwde runderen. Hij maakte ook rijkversierde spoelbekkens en tal van andere voorwerpen die dienst moesten doen bij de eredienst in de tempel. Zo leverde de stam van Naftali haar bijdrage aan de bouw van de tempel. In het beroemde lied van Debora, uit de tijd van de rechters, wordt Naftali’s stam geroemd om haar inzet in de strijd: ‘Zebulon en Naftali waagden hun leven op de heuvels!’

In de Bijbel is er ook nog het beeld van de zondebok, dat nauw verwant is met Steenbok. In Leviticus staat helder en duidelijk en nogal omstandig beschreven hoe de Israëlieten hun offers moesten brengen. Meestal waren het brandoffers van stieren, geiten, rammen, schapen of meel. Maar er was ook een verzoeningsoffer dat diende om vergeving af te smeken voor de zonden van het hele volk. Zo staat er geschreven: ‘Aäron legt zijn handen op de kop van de bok en noemt dan alle misdaden op die in het volk van Israël het voorbije jaar waren begaan. Dan stuurt hij het dier onder begeleiding van iemand die daartoe was aangeduid naar de woestijn. Op die manier draagt de bok alle misdaden van de Israëlieten weg naar een woest en onbewoond land. Daar in de woestijn wordt de bok losgelaten.’ Dit is de ‘zondebok’ die we sindsdien kennen en ook in ons spraakgebruik hebben geïntegreerd.

 

STEENBOK IN DE CHRISTELIJKE STERRENHEMEL

 

In de christelijke overlevering werd het sterrenbeeld Steenbok omgedoopt tot Simon de Zeloot (Simon Kananëus), een van de twaalf. Hij wordt zeloot (ijveraar) genoemd omdat hij ijverde voor de vrijheid van Israël en in die zin ook wel eens behoord zou kunnen hebben tot de sekte der zeloten, die beroemd werd in de strijd tegen de Romeinen. Nochtans was hij aanvankelijk als tollenaar een medestander van de Romeinen. Soms heet hij in de Schrift ook Simon de Kanaäniet, een naam die in de legende werd gekoppeld aan de bruiloft van Kana, waar hij dan de bruidegom zou geweest zijn. Het was de bruiloft waar Jezus water in wijn veranderde.

 

Een legende vertelt dat hij al predikend door Afrika trok en ten slotte in Groot-Brittannië belandde. Waarschijnlijk is hij daar nooit geweest en trok hij eerder richting Egypte en Perzië. Omstreeks het jaar 70 stierf hij de marteldood, volgens de legende werd hij doormidden gezaagd. Om die reden wordt hij dikwijls afgebeeld met een zaag als attribuut.

 

Na de hemelvaart van Jezus predikten Simon en Judas Taddeus, broers van apostel Jakobus de Mindere, in Egypte. Daarna begaven ze zich beiden naar Perzië, waar ze twee magiërs, Zaroës en Arphaxad, ontmoetten, die door Matteus uit Ethiopië waren verdreven.

In die tijd bereidde de Babylonische generaal Baradac zich voor op een veldtocht tegen Indië. Hij raadpleegde de goden om de afloop van de krijgsverrichtingen te weten te komen en kreeg als antwoord dat de goden geen uitspraak konden doen zolang de twee apostelen in het land waren. Baradac liet de twee opsporen en vroeg hun wie zij waren en wat zij in het land kwamen doen. Zij antwoordden: ‘Wij zijn Hebreeërs en dienaren van Christus; we zijn hiernaartoe gekomen om u en al de uwen niets dan goeds te brengen.’ Baradac zei: ‘Ik zal met meer plezier naar u luisteren als ik als overwinnaar ben teruggekeerd van mijn expeditie.’ Waarop de apostelen repliceerden: ‘Het zou beter zijn dat u nu reeds hem zou leren kennen die u de overwinning kan bezorgen.’ Baradac: ‘Als jullie machtiger zijn dan onze goden, zeg me dan nú wat de afloop van mijn veldtocht zal zijn.’ Maar de apostelen antwoordden: ‘Opdat u zou inzien dat uw goden slechts leugenaars zijn, vraag hen om als eerste op uw vraag te antwoorden.’ Daarop werden de waarzeggers geraadpleegd. Zij voorspelden een grote oorlog, en een grote menigte die na de strijd op de vlucht zou slaan. Toen de apostelen dat vernamen begonnen ze te lachen. Baradac zei: ‘Hoe kan dat nu, ik beef van angst en jullie lachen?’ Simon en Judas zeiden: ‘Vrees niet, want de vrede is al gekomen, samen met ons. Morgen, op het derde uur, zullen Indische gezanten hier aankomen om vrede met u te sluiten en zij zullen zich aan u onderwerpen zonder strijd.’ Toen begonnen de priesters de spot te drijven met de apostelen en zeiden tegen Baradac: ‘Die mensen willen u bedriegen, zodat u niet voorbereid bent op de strijd en de vijand u zal overwinnen.’ Maar de apostelen zeiden: ‘Wij hebben toch niet gezegd dat hij een maand moet wachten, wij vragen amper één dag te wachten. Morgen zullen overwinning en vrede uw deel zijn.’ Baradac liet nu zowel de apostelen als de priesters onder toezicht stellen.

De volgende dag gebeurde alles zoals de apostelen hadden voorspeld. Baradac wou de waarzeggers straffen vanwege hun valse voorspelling, maar de apostelen verhinderden dat door te zeggen dat ze niet gekomen waren om levenden te doden, maar om doden weer levend te maken. Baradac was ten zeerste verbaasd, maar accepteerde het. Zijn verbazing werd nog groter toen de apostelen aanhoudend bleven weigeren om een beloning in ontvangst te nemen. Hij nam hen mee naar de koning en zei: ‘Sire, hier zijn goden in mensengedaante.’ Maar de magiërs, jaloers op het succes van Simon en Judas, beschuldigden hen van verraad en beweerden dat zij enkel en alleen uit waren op de ondergang van het rijk. Toen zei Baradac tegen de magiërs: ‘Ga dan de discussie met hen aan, als je durft.’ Maar de magiërs antwoordden: ‘Wij willen niet met hen discussiëren, maar laat de beste redenaars van de stad komen; als zij erin slagen om met hen te spreken, zullen we onze onkunde toegeven.’ De beste advocaten werden erbij gehaald maar slaagden er niet in om in discussie te treden met de apostelen, want ze werden ogenblikkelijk met stomheid geslagen en konden zelfs niet met gebaren converseren. De magiërs zeiden tegen de koning: ‘Om u onze macht te tonen zullen we hen het vermogen tot spreken teruggeven, maar hen verbieden om te stappen. Daarna zullen we hen weer laten stappen, maar hen beletten om ook maar iets te zien, zelfs met hun ogen open.’ Zo gebeurde.

Baradac bracht de advocaten bij de apostelen. Toen die de apostelen daar zagen, in lompen gehuld, konden zij niets dan verachting voor hen opbrengen. Simon zei: ‘Het is algemeen geweten dat juwelenkistjes van goud en diamant niets anders bevatten dan waardeloze spullen, terwijl in de eenvoudige kistjes van hout de mooiste juwelen, gemaakt van de zuiverste edelstenen, bewaard worden. Als jullie beloven om niet langer de afgoden te dienen, maar de onzichtbare God te aanbidden, zullen wij het kruisteken over u maken en zullen jullie de magiërs verstomd doen staan.’ Zo gezegd, zo gedaan. Toen de advocaten terugkwamen bij de magiërs, hadden deze geen macht meer over hen. Het volk begon de magiërs te bespotten en wierp slangen naar hen om hen te doden. De apostelen, door de koning te hulp geroepen, vingen de slangen op in hun mantels en wierpen ze naar de magiërs. Ze riepen: ‘In de naam van God, jullie zullen niet sterven, maar verwond door de slangenbeten zal de lucht vol zijn van jullie gekrijs.’ Terstond begonnen de slangen zich vast te bijten in de magiërs en hen in stukken te rijten. De magiërs huilden als wolven. De koning en het volk smeekten de apostelen om een eind te maken aan die marteling en de slangen te gebieden hen te doden. Maar de apostelen zeiden: ‘Wij zijn uitgezonden om de doden tot leven te wekken, niet om de levenden ter dood te brengen.’ Toen knielden zij neer, baden tot God en gaven de slangen het bevel om al het gif dat zij ingespoten hadden weer uit te zuigen, zich weg te haasten van deze plek en terug te keren naar daar waar ze vandaan gekomen waren. De slangen gehoorzaamden, maar de magiërs doorstonden daarbij nog meer pijn. De apostelen zeiden: ‘Zo zullen jullie nu drie dagen lang lijden om te genezen van jullie kwaadwilligheid.’ Op de derde dag gingen de apostelen naar de magiërs en zeiden: ‘Ons Heer wil niet dat men Hem onder dwang dient, dus sta op, wees bevrijd van jullie smart, ga heen en doe wat jullie denken te moeten doen.’ De magiërs gingen genezen heen, maar verzaakten niet aan hun kwalijke praktijken. Integendeel, zij trokken heel Babylonië rond en zetten iedereen tegen de apostelen op.

Later gebeurde het dat de dochter van een notabele van de stad een kind ter wereld bracht. Zij beschuldigde een diaken ervan haar te hebben verkracht. De ouders wilden de diaken ter dood laten brengen, maar de apostelen die erbij geroepen waren, vroegen: ‘Wanneer is het kind geboren?’ De ouders antwoordden: ‘Gisteren op het eerste uur van de dag.’ De apostelen zeiden: ‘Breng het kind hier en breng ook de diaken die in beschuldiging is gesteld mee!’ Toen kind en diaken en vele anderen waren aangekomen, vroegen de apostelen aan het kind: ‘Kind, in de naam van Jezus, zeg ons of het deze man is die u heeft verwekt.’ Het kind antwoordde: ‘Die man is kuis en heilig; hij heeft zijn lichaam niet bezoedeld.’ Toen drongen de ouders van de jonge moeder bij de apostelen erop aan om aan het kind te vragen wie dan wel de vader was. Waarop de apostelen zeiden: ‘Het is onze taak om de onschuldigen te beschermen, niet om de schuldigen aan te duiden.’

Rond dezelfde tijd ontsnapten twee wilde tijgers uit hun kooien en verslonden iedereen die ze tegenkwamen. De apostelen kwamen bij de tijgers, riepen luid de naam van God aan en de tijgers werden zo mak als lammetjes. Daarna wilden de apostelen de stad verlaten maar op aandringen van de inwoners besloten ze er nog een tijd te blijven. Hun verblijf duurde ten slotte vijftien maanden, gedurende welke zij 60.000 mensen doopten, onder hen ook de koning en alle edelen.

 

Volgens de astrologen staat de zon van 23 december tot en met 21 januari in het sterrenteken Steenbok.

Astronomisch gezien beweegt de zon van 19 januari tot en met 16 februari doorheen het sterrenbeeld Steenbok.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Herfstavonden zijn het meest geschikt om het

sterrenbeeld Steenbok aan de hemel te ontdekken.

 

De figuren van Steenbok en Vissen zijn hier samen afgebeeld omdat hun namen uit dezelfde Griekse mythe afkomstig zijn.

 

 

 

 

https://www.cielen.eu