https://www.cielen.eu

 

WALVIS (CETUS)

 

 

 

INHOUD

Cetus in de Griekse mythologie

Cetus in de christelijke sterrenhemel

De sterren

Afbeeldingen

 

 

Cetus in de Griekse mythologie

 

Cetus is het zeemonster dat door Perseus verslagen wordt.

Lang geleden leefde er in Argos een koning; zijn naam was Acrisius. Hij was al vele jaren gehuwd en had slechts één kind, een dochter Danaë. Hij verlangde vurig naar een zoon die hem later op de troon zou kunnen opvolgen, maar helaas, een zoon kwam er niet. Daarom besloot hij om naar het orakel in Delphi te gaan en de god Apollo om raad te vragen.

De beste paarden werden van stal gehaald en voor de strijdwagen gespannen. De wagenmenner hield de teugels en de koning stond naast hem op de wagen. Achter hem liepen dienaren met voedsel en leren zakken met wijn en water voor onderweg. Vóór en achter hen liepen enkele wachters, gewapend met speren en zwaarden. De stoet ging op weg langs de stoffige zandwegen van Griekenland. De weg leidde over dorre heuvels waar de zon alles verschroeide. Maar af en toe kwamen zij ook door valleien waar ze in de schaduw van heerlijk koele bossen konden uitrusten.

Na enkele dagen kwamen ze in Delphi en de koning ging onmiddellijk naar de tempel van Apollo. Hij overhandigde de priesters kostbare geschenken voor de god en gaf hun opdracht een stier te offeren op het altaar buiten voor de tempel. Toen dat gebeurd was en hij lange tijd in stilte voor het beeld van de god had doorgebracht, begaf hij zich naar de grot van het orakel.

Bij de ingang stonden hoge laurierbomen, vol met linten in verschillende kleuren. Het waren de heilige bomen van Apollo en elk lint was een gebed van iemand die de god om een gunst was komen vragen.

In de grot was het koel en donker, enkele fakkels verspreidden een flauw flikkerend licht. Een priester ging met Acrisius mee naar binnen en bracht hem naar de plaats waar een diepe spleet in de bodem van de grot te zien was. Daaruit stegen dampen op die naar zwavel roken. Boven de rotsspleet zat een gesluierde vrouw voorovergebogen op een driepikkel. Zij heette Pythia en moest, bedwelmd door de zwaveldampen, de woorden van de god verkondigen. Achter haar stonden enkele priesters in lange smetteloos witte gewaden met gebogen hoofd en gevouwen handen.

Een priester boog zich naar de koning en zei:

“Spreek en laat de god uw vraag horen.”

Koning Acrisius vroeg: “Machtige god Apollo, zeg me waarom ik geen zoon krijg. Wat moet ik doen om een troonopvolger te krijgen?”

Zijn woorden galmden en werden door de echo in de diepte herhaald. Dan werd het muisstil in de grot, tot een zacht geruis van buiten in de holle ruimte doordrong. Het kwam van de heilige laurierbomen bij de ingang van de grot; de bladeren ervan trilden alsof er een wind door de bomen ging. De priester fluisterde: “Met het ruisen van de laurier geeft de god het teken dat hij je vraag gehoord en aanvaard heeft. Wacht nu op het antwoord.” Plots begon Pythia op haar driepikkel heen en weer te schommelen, eerst zacht, dan steeds heviger. Ze sloeg wild met haar armen en stootte onverstaanbare klanken uit. Dan zakte ze voorovergebogen ineen en zat weer onbeweeglijk. Ze had het antwoord van de god uitgesproken.

De priesters vertaalden de goddelijke woorden: “Zo zegt de god: Je zult geen zoon krijgen en je kleinzoon zal de oorzaak zijn van je dood.”

De priester die hem in de grot had gebracht, nam Acrisius nu bij de hand en leidde hem naar buiten, waar het felle zonlicht hem verblindde. Het was warm, maar Acrisius bibberde alsof het midden in de winter was. Hij was geheel van slag door wat hij gehoord had.

 

Onderweg naar huis had hij al een plan bedacht om ervoor te zorgen dat hij geen kleinzoon zou krijgen die de oorzaak van zijn dood zou kunnen zijn. Hij riep zijn bouwmeester bij zich en zei: “Bouw op de rots naast de burcht een toren. Laat de smid een zware bronzen toegangsdeur maken. Bovenaan, onder het dak mag slechts één venster komen.”

 

Enkele maanden later, toen de toren klaar was, kwam er op een avond een kleine stoet uit de burcht. De koning liep voorop tussen twee fakkeldragers. Achter hem twee dienaren met  Danaë, de koningsdochter, tussen hen in. Twee gewapende wachters met grote honden aan kettingen sloten de stoet. Acrisius opende de bronzen deur en liet Danaë naar binnen gaan. Ze wilde haar vader omhelzen, maar hij weerde haar af en zei streng: “Danaë, hier zul je wonen tot het eind van je leven. Niemand mag deze toren betreden, jij zult hem nooit verlaten. Want nooit ofte nimmer mag jij de moeder worden van een zoon.  Het is de wil van de goden.” Danaë huilde. De zware deuren vielen achter haar dicht. De wachters maakten de honden vast aan dikke ijzeren ringen die in de muur bevestigd waren; ze maakten een hels kabaal toen iedereen naar de burcht terugkeerde. Kon Acrisius hiermee de wil van de goden ontlopen?

 

Op de berg Olympus woonde Zeus, de hoogste van alle goden. Hij keek naar de aarde en zag hoe in Argos een hoge toren was gebouwd. Hij zag en hoorde de bloedhonden die aan kettingen lagen en vroeg zich af wat of wie er in die toren verbleef. Plots zag hij een jonge vrouw haar hoofd door het enige venster naar buiten steken. De honden huilden en gingen woest te keer tegen haar. Ze verdween weer, maar Zeus had voldoende gezien: dit meisje was zo mooi; hij was verliefd op haar. Maar hoe moest hij ongemerkt bij haar komen? De honden zagen elke beweging, de muren waren onverwoestbaar, de deur te zwaar. Toch daalde hij naar de aarde af en toen de zon onderging verscheen hij aan de horizon als een wolk met een gouden rand. De wind voerde hem naar Argos en weldra hing hij als een donkere wolkenmassa boven de toren. Bliksemschichten slingerden over de heuvels, de donder rolde en weerkaatste tegen de bergen en de regen viel in dichte stromen neer. Het was in het licht van de ondergaande zon als een regen van vloeibaar goud. Hij vormde rivieren van goud die van de heuvels naar beneden stroomden. Gouden dampen stegen op uit de valleien. Een felle bliksemschicht sloeg in op de toren, het dak barstte, de pannen vlogen in het rond en de gouden regen stroomde naar binnen. Danaë sloeg de handen voor de ogen en zag niet hoe de regendruppels zich aaneenvoegden tot de goddelijke gestalte van Zeus. Zij voelde hoe ze op een zacht bed werd neergelegd en hoe de god haar omhelsde. En plots was ze zo gelukkig als ze nog nooit in haar leven was geweest. Toen ze wakker werd kwam de zon op en vulde haar torenkamer met een gouden glans.

 

Negen maanden later beviel Danaë van een jongen die ze Perseus noemde.

 

Het schreien van het kind wekte de aandacht van de torenwachters. Ze beklommen de trappen en vonden moeder en kind. Hals over kop daalden ze de trappen weer af, liepen naar de burcht en vertelden buiten adem aan Acrisius wat ze gezien hadden.

“Hoe kon dit gebeuren?” riep de koning woedend, Wie is er in de toren geweest?”

“Niemand,” zeiden de wachters, geen mens kwam er in!”

Wat moest hij nu doen? Danaë en haar kind doden? Dat durfde hij niet, want zijn onderdanen hielden veel van zijn mooie dochter en waren al niet gelukkig met haar opsluiting. En misschien was haar zoon, zijn kleinzoon, wel een kind van een god? Dan zou hij zich de wraak van die god op de hals halen als hij het kind doodde. Nee, hijzelf kon niets doen, hij moest het aan het lot overlaten. Hij wilde zich op niet al te wrede wijze van zijn dochter en kleinzoon ontdoen door het lot over hen te laten beslissen. Hij riep zijn timmerman: “Maak een houten kist. Bekleed ze binnenin met zachte wol.” De timmerman deed wat hem opgedragen was en bracht de kist naar de koning. Die riep zijn dienaren bij zich: “Ga met deze kist naar de toren. Leg Danaë en haar zoon erin en werp de kist in zee!” Zo gebeurde. De kist werd door de stroming meegesleurd en verdween in de verte. Uit de diepte van de zee stegen de Nereïden op, de dochters van de zeegod. Ze droegen de kist op hun handen om haar te beschermen. Zelfs toen tijdens een zware storm de kist heen en weer werd geworpen op de woeste golven, liep ze geen gevaar. De Nereïden brachten haar tot dicht bij het eiland Seriphos en verdwenen dan weer. De kist dobberde op het water. Diktys, de broer van koning Polydektes, was daar aan het vissen. Hij had zijn net in het water geworpen en haalde het nu in. Zo ontdekte hij de kist. Hij trok ze in zijn boot en roeide naar het strand. Daar maakte hij de kist open en vond Danaë met de kleine Perseus in haar armen, rustig slapend. Voorzichtig maakte hij haar wakker. Ze geeuwde, wreef in haar ogen, keek verwonderd om zich heen, nam haar zoontje in haar armen en volgde Diktys die haar naar de koning bracht. Polydektes was zeer verbaasd toen hij haar verhaal hoorde en gaf haar toestemming om in zijn burcht te blijven. Hij beloofde haar ook om het kind op te voeden alsof het zijn eigen zoon was.

 

Vele jaren gingen voorbij, Perseus was volwassen geworden. Hij merkte dat Polydektes verliefd was op zijn moeder maar dat zij daar niet mee gediend was. De koning viel haar voortdurend lastig en het gebeurde meer dan eens dat Perseus zijn moeder in bescherming moest nemen. Polydektes begon Perseus daarom te haten en zocht een middel om zich van hem te ontdoen. Op een dag riep hij Perseus bij zich en veinsde: “Ik heb besloten de mooie Hippodameia ten huwelijk te vragen. Zij houdt ontzettend veel van paarden en daarom wil ik dat alle edelen van het eiland een paard uit hun stal afstaan als huwelijksgeschenk. Wat ga jij als geschenk aanbieden?” Perseus was eerst verwonderd, maar daarna verheugd, want nu was hij zeker dat Polydektes zijn moeder met rust zou laten. Hij antwoordde: “Koning, ik heb geen paard, ik heb geen goud; al wat ik heb is van u. Je weet hoe ik hier ben gekomen zonder enig bezit. Maar ik ben moedig en sterk en wil alles doen om een huwelijksgeschenk te vinden. Als ik je daarmee kan plezieren, wil ik zelfs het hoofd van Medusa voor je halen!” “Dat zou nog eens een prachtig geschenk zijn,” antwoordde Polydektes.

 

De godin Athena hoorde wat Perseus beloofde en besloot hem te helpen. Medusa was immers een monster dat zonder de hulp van de goden niet te overwinnen was. Ooit, lang geleden was Medusa een mooie vrouw, een van de drie Gorgonen, dochters van Phorkys. Poseidon, de god van de zee, was smoorverliefd geworden op haar en wilde met haar vrijen. Toen hij uit de golven oprees en zich op Medusa wilde werpen, vluchtte zij naar een tempel van Athena. Poseidon achtervolgde haar en verkrachtte haar in de tempel vóór het beeld van de godin. Athena was daarover zo woest dat ze Medusa vervloekte en haar afschuwelijk lelijk maakte. Haar mooie haren veranderden in kronkelende, levende slangen die vastgroeiden op haar hoofd dat nu met drakenschubben was bezet. Ze kreeg slagtanden als een everzwijn. Haar tong hing voortdurend uit haar mond. Ze was zo afgrijselijk dat iedereen die haar aankeek van angst versteende. Medusa had net als haar zussen Stheno en Euryale vleugels en was onsterfelijk, maar door de vloek van Athena werd ze een stervelinge, zodat ze steeds op haar hoede moest zijn voor haar vijanden.

 

Athena verscheen aan Perseus en zei: “Je moet eerst nog enkele zaken bezitten voor je Medusa gaat zoeken. Ga daarom naar de drie Stygische nimfen. Zij bezitten schoenen met vleugels die je door de lucht kunnen dragen. Zij hebben ook een buidel waarin je het hoofd van Medusa kan stoppen en zij hebben de helm van zwart hondenvel die ooit aan Hades heeft toebehoord en je onzichtbaar maakt. Maar er is een probleem: niemand weet waar de drie nimfen wonen. Alleen de Graien weten het, je moet dus eerst naar hen toe gaan.” “Wie zijn de Graien en waar vind ik hen?” vroeg Perseus. “Zij zijn de drie zussen van de Stygische nimfen en zijn al grijs sinds hun geboorte. Ze hebben samen maar één tand en één oog die ze steeds aan elkaar doorgeven. Ze heten Enyo, Pephredo en Dino.” “Waar wonen zij?” “In het westen, aan het einde van de wereld. Daar zitten zij op drie tronen en kijken uit over de oceaan.”

Perseus begaf zich op weg. Na een wekenlange tocht kwam hij bij het einde van de wereld, daar waar de zon in de oceaan zinkt en zag van ver de drie tronen van de Graien. Hij zag ook hoe hun lange grijze haren in de westenwind waaiden en de kust in nevels hulden. Langzaam besloop hij hen en naderde ongemerkt hun tronen langs achter. De Graien waren druk in de weer met het oog en de tand. Van zodra de eerste het oog had, stak de tweede haar hand al uit om het oog over te nemen. Intussen was de derde met de ene tand aan het eten en strekte de eerste haar hand al uit om de tand over te nemen. Zo gingen tand en oog voortdurend heen en weer. Perseus stond nu achter de troon van de eerste en toen de derde de tand doorgaf aan haar, nam Perseus de tand aan en hield hem bij. Toen de eerste het oog doorgaf aan de tweede nam Perseus het aan, zodat de arm van de tweede in het ijle greep. Nu waren ze alle drie blind en konden niet langer hun honger stillen. Ze schreeuwden en vloekten en sloegen met hun armen wild om zich heen, maar Perseus maakte zich uit de voeten. Van op een afstand riep hij: “Wijs mij de weg naar de Stygische nimfen, dan krijgen jullie tand en oog terug!” De Graien vloekten nog luider. Ze sprongen op van hun tronen en wilden naar hem toe lopen, maar Perseus ging achter hen staan en riep hen opnieuw. Dus draaiden ze zich om, botsten tegen elkaar, grepen elkaar bij de haren en krijsten oorverdovend. Door elkaar heen roepend vertelden ze hoe Perseus bij de drie nimfen kon komen. Daarop gaf hij hun hun eet- en kijkgerief terug en namen ze weer plaats op hun tronen. Toen uiteindelijk alles weer tot rust was gekomen, was Perseus al verdwenen in de aangewezen richting.

 

Bij de Stygische nimfen slaagde hij erin om ongezien de helm van hondenvel te roven. Hij zette hem op, werd onzichtbaar en roofde dan voor de ogen van de nimfen de vleugelschoenen en de buidel. Ze zagen plots de vleugelschoenen zo maar de lucht in gaan samen met de buidel en begrepen niet onmiddellijk wat er gebeurde. Maar dan stortten zij zich op de nimf die de helm bewaarde, maar te laat, de helm was verdwenen samen met de rover. Hij had de vleugelschoenen aangetrokken en vloog door de lucht naar het westen, naar de Gorgonen. Onderweg verscheen de god Hermes, de bode van de goden, aan hem en schonk hem Harpe, een vlijmscherp zilverglanzend kromzwaard met een weerhaak. Ook Athena voegde zich bij hem en gaf hem een bronzen schild dat zo glad gepolijst was, dat het blonk als een spiegel. Ze zei: “Als je Medusa nadert, kijk dan in dit schild naar haar spiegelbeeld, want als je haar rechtstreeks aankijkt, zul je verstenen.”

 

Toen Perseus in het uiterste westen van de wereld was gekomen, landde hij bij de Gorgonen. De omgeving was bezaaid met versteende mensen en dieren in de meest verschillende houdingen. Sommigen met de mond wijd open van verbazing, anderen met een blik van angst in de ogen. De een stond rechtop, de ander lag op de knieën. Hier was er een met het hoofd half afgewend, daar waren er met de handen hoog opgeheven of klaar om weg te rennen. Ook waren er leeuwen met de muil wijd open om te brullen, maar een geluid kwam er niet uit, of steigerende paarden en rennende herten, sluipende vossen, zelfs ratten, muizen, spinnen en schorpioenen waren er in alle mogelijke houdingen. Al wat ooit als levend wezen Medusa in de ogen had gekeken, was hier versteend achtergebleven. De meeste beelden waren met mos begroeid of overwoekerd door slingerplanten en verweerd door zon en regen. In de holten ervan waren vogelnesten met versteende jongen te zien. Het was een angstaanjagend gezicht. In de verte klonk een gorgelend geruis als van water dat in een afgrond verdwijnt.

 

Perseus trok de helm van zijn hoofd, draaide zich om en stond met de rug naar de versteenden. Hij hield het schild van Athena voor zich en keek erin. Voorzichtig zette hij stap na stap rugwaarts. Hij naderde de plaats vanwaar het geluid kwam en plots zag hij hen: de drie Gorgonen. Geweldige vrouwengestalten waren het. Hun gevouwen vleugels staken boven hun hoofden uit. Ze lagen tegen elkaar geleund te slapen en snurkten. Wie van hen was Medusa? Perseus knielde en hield het schild omhoog. De middelste van de drie was Medusa, hij herkende haar aan de slangen en de slagtanden. Hij stond op en schuifelde voorzichtig naar haar toe. Het gorgelend geluid van het gesnurk van de drie monsters overstemde het geluid van zijn stappen. Nu stond hij vlak voor haar. Haar adem toverde een nevel op het spiegelende schild. Perseus trok zijn kromzwaard en sloeg toe. Met één zwaai sloeg hij het hoofd van Medusa af. Het rolde voor zijn voeten. Hij raapte het op, stopte het vliegensvlug, zonder ernaar te kijken, in de buidel. Op hetzelfde ogenblik steeg er uit de geopende hals van Medusa een fontein van bloed op en daarin verscheen het gevleugeld paard Pegasus, gevolgd door de reus Chrysaor met het gouden kromzwaard; het waren de kinderen die Poseidon bij Medusa had verwekt toen hij haar verkracht had. De twee onsterfelijke zussen werden wakker, keken om zich heen, zagen wat er met Medusa was gebeurd en onder luid geschreeuw vielen ze Perseus aan. Hij vloog op zijn vleugelschoenen omhoog, maar werd direct achternagezeten door de twee gevleugelde Gorgonen. Toen zette hij de helm van hondenvel op en verdween onzichtbaar in de lucht. Daar werd hij gegrepen door een hevige stormwind die hem nu eens naar het noorden, dan weer naar het zuiden blies. Hij tuimelde en rolde zonder ophouden van links naar rechts en van boven naar beneden en wist niet waar hij terecht zou komen. Tegen de avond ging de wind liggen en stond Perseus voor de burcht van de reus Atlas die daar de hemelkoepel op zijn schouders droeg. Hij nam de helm van zijn hoofd, vertelde aan Atlas wie hij was en vroeg hem om onderdak voor de nacht. Maar Atlas weigerde hem te ontvangen, want hij had ooit van een orakel vernomen dat er op een dag een held zou komen om de gouden appels te stelen uit de tuin bij zijn burcht. Hij bedreigde Perseus en joeg hem weg. Maar Perseus trok het hoofd van Medusa uit de buidel en hield het voor de reus. Op slag versteende Atlas. Zijn haren en baard werden wouden, zijn schouders, armen en benen werden hoge bergruggen waarop de hemel nu rustte, zijn hoofd werd een bergtop die boven de wolken uitstak.

 

Perseus verhief zich weer in de lucht en vloog oostwaarts, de opkomende zon tegemoet. Hij kwam daarbij over de Libische woestijn, waar enkele druppels bloed van de Medusa in het hete zand vielen. Op de plaatsen waar ze neervielen veranderde het zand ogenblikkelijk in giftige slangen die zich razendsnel onder het zand of onder stenen voor de brandende zon verborgen. Zijn reis ging verder oostwaarts. Daar zag hij in de verte de blauwe zee. Hoge rotsen staken dicht bij de kust uit het water omhoog. Maar wat zag hij daar? Een lichtvlek tekende zich af tegen een donkere rotswand. Perseus naderde en zag dat het de blanke huid was van een jonge vrouw die aan de rots was vastgeklonken met kettingen. Snel daalde hij bij haar neer. Ze was wondermooi, haar lange zwartglanzende haren vielen over haar volmaakte lichaam. Zij keek hem aan met haar koolzwarte ogen. Zoute tranen stroomden over haar kaken.

 

“Wie ben jij? Waarom ben jij hier? Wat heb je misdaan dat je zo geketend bent?” vroeg Perseus. “Ik ben Andromeda,” snikte ze, “de dochter van de koning van dit land. Cepheus is mijn vader en Cassiopeia mijn moeder. Mijn moeder heeft ooit beweerd dat zij en ik mooier waren dan de Nereïden. Die waren daar zo boos over, dat ze naar Poseidon zijn gegaan en hem gevraagd hebben zich op mijn moeder te wreken. Poseidon heeft toen een zeemonster gestuurd dat heel het land verwoestte. Ten einde raad is mijn vader naar het orakel gegaan en heeft daar gehoord dat de woede van de zeegod pas over zou gaan als ik aan het monster geofferd werd. Daarom ben ik nu hier.” Andromeda sperde haar ogen wijd open van angst: uit de zee naderde het monster. Het water steeg, golven sloegen met groot gedruis tegen de rotsen, water spatte op, schuimvlokken werden op de wind meegevoerd. Een brede met schubben bezette rug kwam boven water en dook weer onder. “Het monster!” gilde Andromeda en haar stem sloeg over. Ze keerde het hoofd af, drukte het tegen de natte rotsen en sloot haar ogen. “Wil je met me trouwen, als ik je hieruit red?” vroeg Perseus. Andromeda knikte. Ze was niet meer in staat om te spreken. Perseus verhief zich in de lucht, vloog naar Cepheus en Cassiopeia en riep: “Ik wil jullie dochter redden en het zeemonster doden, op voorwaarde dat jullie haar met mij laten trouwen.” Cepheus en Cassiopeia keken Perseus verrast aan en knikten.

Weer vloog Perseus omhoog en zag hoe het monster uit het water opdook en zich met wagenwijd geopende muil, waarin vlijmscherpe tanden fonkelden, naar de rots met Andromeda richtte. Hij trok zijn zwaard Harpe en viel het monster aan, verwondde het en steeg weer op. Het monster kronkelde van de pijn, wist niet vanwaar de aanval kwam en wentelde om en om in het woelige water. Daar zag het de schaduw van Perseus op het wateroppervlak en dacht dat dit zijn aanvaller was. Met een geweldige slag van zijn staart stortte het monster zich op die schaduw, beet in het water, dook onder en kwam weer boven. De ogen puilden uit. Het monster keek verdwaasd om zich heen. Daar was de schaduw weer. Opnieuw wierp het monster zich erop, maar voelde op hetzelfde moment een stekende pijn door zijn lijf gaan. Het water kolkte, het monster draaide en keerde, hapte in de lucht, sloeg met zijn staart, maar weer vlamde een scherpe pijn door zijn lijf. Het bloed gutste uit de wonde en kleurde het water rood. De weke buik van het monster was plots onbeschermd en vanuit de hoogte stortte Perseus zich erop en doorboorde de zachte huid. Het ondier wrong zich in bochten, de kop kwam boven water en nu pas zag het wie zijn vijand was. Perseus trok het hoofd van Medusa uit de buidel en het zeemonster versteende. Hij daalde neer, legde het Medusahoofd met het gezicht naar beneden op het zeewier dat rood kleurde van het bloed en onmiddellijk versteende. Zo ontstond het rode koraal dat aan die zee haar naam gaf, de Rode Zee.

Perseus daalde neer bij Andromeda. Voorzichtig maakte hij haar boeien los, kuste haar en nam haar in zijn armen. Hij droeg haar tot bij haar ouders die nu tranen weenden van geluk. Zij legden een warme mantel over haar schouders en omhelsden haar. “We zijn je eeuwige dankbaarheid verschuldigd,” zei Cepheus, “hoe kan ik je dat tonen?” “Geef me Andromeda tot vrouw, zoals beloofd,” antwoordde Perseus, “en laat haar met me meegaan naar Griekenland.” Cepheus nodigde Perseus daarop uit om hem te vergezellen naar zijn burcht voor het huwelijksfeest. Maar eerst begaven allen zich naar de tempel van Hera. Daar koos de koning de mooiste jonge kalveren en vaarzen uit als offer aan de godin. Korte tijd later steeg de rook van het offer op. Het was het teken dat Andromeda en Perseus vanaf nu man en vrouw waren. In de koningsburcht werd een groot feestmaal gehouden met het gebraden vlees van de offerdieren. Alle edelen van de stad waren aanwezig. Ze hadden hun speren achter zich tegen de muur gezet en hun zwaarden afgelegd. Dienaren brachten manden met brood en vulden de bekers met wijn. Cepheus zat aan het hoofd van de tafel op een rijk versierde troon. Hij nam een mooi gebraden stuk vlees uit de ronde schaal die een dienaar hem aanbood en gaf het aan Perseus die naast hem zat. Iedereen at en dronk zoveel hij wilde. Bedelaars liepen in de zaal rond en vroegen kruimels brood en restjes vlees. Honden lagen onder de tafels en kauwden de botten af die de genodigden op de grond wierpen. Toen iedereen verzadigd was, kwamen de muzikanten. Een zanger zong een ontroerend verhaal over helden en goden en speelde daarbij op de lier. Fluitspelers begeleidden een groep dansers. Acrobaten toonden hun kunsten. Dienaren vulden voortdurend de bekers aan met wijn. De feestvreugde bereikte een hoogtepunt.

Plots werd met een harde klap de deur van de zaal opengeworpen. Iedereen keek verbaasd op. In de deuropening stond Phineus met een speer in de hand, achter hem een troep gewapende mannen. Op het gezicht van Cassiopeia verscheen een glimlach. Zij had in het geheim een boodschap naar Phineus laten brengen omdat hij de verloofde was van Andromeda. Cepheus sprong op en riep: “Phineus! Wat kom jij hier doen?” “Ik kom mijn verloofde halen!” riep Phineus terug, “zij hoort mij toe, zoals je zelf wel weet, Cepheus. Jij hebt het recht niet om haar aan een vreemdeling tot vrouw te geven.” “Dan had je maar eerder je recht moeten opeisen,” riep Cepheus. “Waar was je toen ze aan de rots gekluisterd was en het zeemonster haar bedreigde? Toen was je er niet om haar op te eisen! Nu is het te laat!” “Andromeda is van mij!” schreeuwde Phineus woedend, “en ik zal me wreken op hem die haar van mij heeft afgenomen!” Terwijl hij dat zei, wierp hij zijn speer met volle kracht naar Perseus.


De hand van Phineus trilde toen hij de speer naar Perseus wierp, waardoor deze haar doel miste. Perseus sprong op, greep zijn speer die achter hem tegen de muur stond en wierp ze naar zijn aanvaller. Die sprong opzij, de speer zoefde voorbij en trof een van de mannen die met Phineus was meegekomen, midden in het voorhoofd. Met een schreeuw viel hij neer. Nu drongen al de volgelingen van Phineus de zaal binnen. Daar waren de edelen opgesprongen en hadden hun speren gegrepen. Een chaotische vechtpartij brak los, speren vlogen door de zaal, zwaarden werden getrokken. Overal was geschreeuw en gekrijs. Edelen zakten ineen, doorboord met speren, bedelaars kropen huilend onder de tafels, honden jankten en renden met de staart tussen de poten naar buiten. Onschuldige dienaren werden getroffen, hun schalen vielen kletterend op de vloer, bekers vlogen aan scherven, wijn stroomde over de tafels. De aanvallers sloegen iedereen neer, stapten over de gesneuvelden heen, sprongen op de tafels en kwamen steeds dichter bij Perseus die nu met de rug tegen een pilaar stond en iedere aanval afweerde. Ook Cepheus weerde zich dapper. Cassiopeia stond tegen de muur en keek met van angst opengesperde ogen het strijdgewoel aan. Zij bad met de handen omhoog tot de goden om Phineus de overwinning te schenken. Andromeda had zich op bevel van Perseus onder de tafel verborgen. Toen drong Phineus naar voren. Hij stond nu vlak voor Perseus die door een grote groep vijanden was omsingeld. Hij richtte zijn speer op de borst van de held. Perseus liet zijn kromzwaard vallen, bukte zich en greep de buidel waarin het hoofd van Medusa zat en sprong op de tafel. “Nu moet mijn oude vijand me helpen,” riep hij. Met luide stem schreeuwde hij, boven al het tumult uit: “Als je aan mijn kant staat, buk je dan en sluit de ogen!”

Snel trok hij het hoofd van Medusa uit de buidel en hield het omhoog. Allen die zich niet aan zijn waarschuwing hadden gehouden, versteenden. Phineus niet, want die had zich net op dat ogenblik naar zijn manschappen omgedraaid en geroepen dat ze geen schrik moesten hebben van de tovermiddeltjes van Perseus. Maar nu zag hij overal om zich heen de versteende mannen. Het waren geen mannen meer van vlees en bloed, maar beelden. Hij zag uit zijn ooghoeken hoe Perseus naar hem toe kwam. Hij boog het hoofd en vluchtte weg met de handen voor zijn ogen. Maar Perseus volgde hem met het gezicht van Medusa naar hem gericht. Phineus struikelde over de lijken, botste tegen de beelden, klampte zich vast aan een zuil, keek plots in het afschuwelijke gelaat van Medusa en versteende.

 

De strijd tussen Perseus en Phineus was gestreden. Cassiopeia stond versteend tegen de muur, nog steeds met de ogen wijd open en de handen opgericht naar de hemel. Maar ook koning Cepheus, die zich te laat had omgedraaid, was versteend, tot groot verdriet van Andromeda. Perseus stak Medusa’s hoofd weer in de buidel. Hij trok zijn vleugelschoenen aan, nam Andromeda in zijn armen en samen stegen ze op. Niet lang daarna landden ze op het eiland Seriphos waar hij, nadat hij de valse Polydektes versteend had, tot koning werd gekroond.

 

Korte tijd later overleed de oude koning van Larissa in het land van de Pelasgen. De troonopvolger liet tijdens de begrafenisplechtigheden grote spelen houden ter ere van hem. Vele koningen en helden uit Griekenland werden uitgenodigd om eraan deel te nemen. Ook Perseus had een uitnodiging ontvangen en reisde naar Larissa zonder te weten dat zijn grootvader Acrisius ook uitgenodigd was. Perseus schreef zich in voor de vijfkamp. Eerst kwam het hardlopen. De helden namen het tegen elkaar op in een spurt van bijna 200 meter. Dan het verspringen. De mededingers hielden in elke hand een gewicht en sprongen zonder aanloop. De derde opdracht was discuswerpen, de vierde was speerwerpen en de vijfde was een worstelwedstrijd tussen de twee beste helden van de vorige wedstrijden. Maar bij het discuswerpen liep het mis zodat Perseus de strijd moest staken. Hij gooide zijn schijf met geweldige kracht. Ze vloog omhoog en werd gegrepen door de wind. De discus week af van haar baan en kwam tussen de toeschouwers terecht. Ze trof een oude man die zo zwaar gewond raakte dat hij ter plaatse stierf. Het was Acrisius. Het orakel was in vervulling gegaan: zijn kleinzoon had hem gedood.

 

Perseus en Andromeda leefden nog vele jaren. Na hun dood nam Zeus hen op in de hemel en gaf hun een plaats tussen de sterrenbeelden. Toen Poseidon dat vernam, plaatste hij ook Cepheus en Cassiopeia aan de hemel. Maar ook Cetus, het zeemonster dat hij geschapen had, kreeg een plaats tussen de sterren, net als het gevleugelde paard Pegasus, dat een kind van hem en Medusa was.

 

Terug naar INHOUD

 

Cetus in de christelijke sterrenhemel: Joachim en Anna

Joachim en Anna zijn de ouders van Maria, de moeder van Jezus.

Zijn naam en zijn geschiedenis komen voor het eerst voor in een in het Grieks geschreven boekje uit het midden van de tweede eeuw na Christus, dat later bekend is geworden als het Proto-evangelie van Jakobus. Joachim wordt daar voorgesteld als een godvrezende, welgestelde en vrijgevige man. Zijn huwelijk was kinderloos. Joachim wordt vanwege zijn kinderloosheid uit de tempel verwijderd en vlucht voor die schande met zijn kudde naar de bergen. Daar krijgt hij van een engel te horen dat zijn vrouw Anna zwanger is. Joachim keert naar huis terug en ontmoet zijn vrouw bij de (Gouden) Poort in Jeruzalem. Anna geeft het leven aan een meisje en noemt haar Maria.

De ontmoeting bij de Gouden Poort is later een beroemd thema in de beeldende kunst geworden. Joachim wordt soms afgebeeld als herder met een staf in de hand en een schaap aan zijn voeten. Op schilderijen staat hij dikwijls op de achtergrond in voorstellingen van Anna met Maria en Jezus.

 

Joachim en Anna begroeten elkaar vóór de Gouden Poort van Jeruzalem

 

Terug naar INHOUD

 

 

DE STERREN

 

 

MENKAR = Alpha Ceti is de op één na helderste ster van dit sterrenbeeld en bevindt zich op 250 lichtjaren van de aarde.

 

DENEB KAITOS = Bèta Ceti bevindt zich op 96,3 lichtjaren van de zon. Het is de helderste ster van deze constellatie.

MIRA = Omikron Ceti. De bekendste ster van dit sterrenbeeld. De ster is een rode reus en is het prototype van de Mira-veranderlijken. De naam betekent "de Wonderbaarlijke", omdat de ster soms wel, en soms niet met het blote oog zichtbaar is. Dit gedrag is in 1596 ontdekt en beschreven door David Fabricius. Deze ster is voor het eerst benoemd door Johannes Hevelius in zijn boek Historiola Mirae (1662). De periode van Mira is 331,96 dagen en de magnitude verandert van ongeveer +3 in het maximum tot +9 in het minimum. Mira beweegt met een voor een rode reus bijzonder grote snelheid door het heelal, ongeveer 130 km per seconde. Omdat de ster veel gas uitstoot is achter Mira een komeetachtige staart van gas gevormd van 13 lichtjaar lengte en voor de ster is een soort boeggolf te zien. Deze verschijnselen zijn alleen in ultraviolet licht te zien en zijn pas in 2007 ontdekt met opnamen van de satelliet Galaxy Evolution Explorer.

DENEB ALGENUBI = Eta Ceti staat op 123,9 lichtjaren van de zon.

 

 

 

 

Terug naar INHOUD

 

AFBEELDINGEN

 

 

Bode 1801. Cetus.

 

 

 

 

Julius Schiller 1627: Joachim en Anna als het sterrenbeeld Cetus (Walvis)

 

 

Terug naar INHOUD

 

 

 

 

https://www.cielen.eu