https://www.cielen.eu

 

  WATERMAN - AQUARIUS

 

 

 

Het sterrenbeeld waar sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw reikhalzend naar werd uitgekeken is Waterman. Volgens de newagebeweging zou het Watermantijdperk – the age of Aquarius – in het jaar 2000 aangevangen zijn. Waarom? Omdat volgens de new agers het lentepunt (het punt waar de zon staat op 21 maart) het sterrenbeeld Vissen heeft verlaten en nu in Waterman te vinden is. Astronomisch gezien echter zal de zon pas rond het jaar 2600 in Waterman staan aan het begin van de lente.

Verschillende sterren in dit sterrenbeeld dragen een naam die met ‘geluk’ te maken heeft. De reden daarvan is dat dit sterrenbeeld de regentijd aankondigde en de daarmee samenhangende vruchtbaarheid. Het is het eerste van vier opeenvolgende sterrenbeelden die met water en regen te maken hebben.

 

WATERMAN IN DE MYTHOLOGIE

 

De Olympische goden voedden zich met ambrozijn en laafden hun dorst met nectar. Hebe, de dochter van oppergodin Hera was de wijn- of nectarschenkster van de goden; maar daar zou verandering in komen, ten gevolge van een gril van Zeus.

In het gebergte in de omgeving van Troje liep een jonge schaapherder. Hij heette Ganymedes en was een zoon van koning Tros van Troje. Ganymedes was een wondermooie jongeling en zoals altijd, zodra iemand mooier of volmaakter was dan anderen, liet Zeus zijn oog op hem of haar vallen. Zeus had al aan vele jonge meisjes zijn goddelijke aandacht en nog iets meer geschonken, maar daarmee was hij blijkbaar niet verzadigd. Hij keek nu met welbehagen en andere gevoelens naar deze mooie knaap en de herenliefde ontwaakte in hem. Nu was dat niet zo abnormaal, de oude Grieken vonden het helemaal geen schande, net zomin als heel wat mensen tegenwoordig. Maar Zeus kon zich niet bedwingen, hij wilde Ganymedes onmiddellijk zijn liefde tonen. Dus nam hij de gedaante aan van een adelaar, cirkelde hoog boven de bergtoppen en spiedde naar de verblijfplaats van Ganymedes.

Toen hij hem te midden van de schaapskudde zag, stortte hij zich naar beneden, greep met zijn sterke klauwen de nietsvermoedende jongeling en voerde hem hoog door de lucht naar de Olympus. Daar maakte hij Ganymedes tot zijn bedgenoot en speelkameraadje. Hij was daarover zo in de wolken en in de zevende hemel dat hij Ganymedes voortdurend in zijn omgeving wilde hebben, daarom bevorderde hij hem tot ‘nectarschenker’ van de goden.

Dat Zeus nu een mannelijke bedgenoot had, daarmee kon Hera zich nog verzoenen, maar dat Hebe, haar dochter, niet langer nectarschenkster mocht zijn, dat nam ze Zeus zéér kwalijk en het was eens te meer een reden voor het goddelijk echtpaar om in een hevige ruzie te verzeilen. Zeus gaf deze keer niet toe en Ganymedes bleef in functie. Omdat Zeus en de andere goden echter niet konden verdragen dat Ganymedes op den duur oud en gerimpeld zou worden, gaf Zeus hem de eeuwige jeugd en zorgde ervoor dat hij onsterfelijk zou zijn.

Toen vader Tros zijn zoon niet terug naar huis zag keren en daarover zéér verontrust was, stuurde Zeus zijn boodschapper Hermes naar hem met enkele waardevolle geschenken in ruil voor zijn zoon. Eerst een gouden wijnstok, die met zorg geplant en verzorgd werd en waarvan de heerlijke, fonkelende, goudgele Trojaanse wijn afkomstig was. Verder nog een stel paarden, zwart glanzende dieren van goddelijke oorsprong. Het waren vooral die paarden die Tros met de toestand verzoenden.

 

In het verhaal blijft Ganymedes eeuwig jong, toch wordt hij in het sterrenbeeld meestal niet als een jongeling afgebeeld. Hij is in de meeste voorstellingen zelfs een oude gerimpelde man met een waterkruik. Hoe komt dat? Het blijft gissen; een auteur verwijst naar Mesopotamië, een andere naar Egypte. In elk geval is de figuur in het sterrenbeeld veel ouder dan het verhaal van Ganymedes en werd het nooit aangepast aan de Griekse sage. Het Mesopotamische beeld van Waterman wijkt heel sterk af van het Griekse, terwijl het Egyptische helemaal niet in verband gebracht wordt met een oude watergietende man.

 

In Babylonië was deze figuur de stormgod Humbaba die door de hoge goden tot bewaker van het heilige cederwoud op de berg Libanon was aangesteld. Hij was zo angstwekkend dat niemand het woud durfde betreden. Midden in het woud stond de heilige ceder, waarvan de wortels diep in de berg doordrongen en de kruin tot aan de hemel reikte. In Uruk aan de Eufraat heerste koning Gilgamesj, hij was voor twee derde goddelijk en voor een derde mens. Omdat hij het volk uitbuitte, had het zich tot de goden gewend en hen verzocht om iemand te sturen die hem kon bedwingen. Toen schiepen de goden Enkidu. Op een dag kwam Enkidu naar Uruk en worstelde met Gilgamesj, maar geen van beide kon de ander overwinnen, ze waren even sterk. Daarop sloten ze vriendschap en nam Gilgamesj Enkidu als zijn gelijke op in zijn burcht. Maar Enkidu, gewend aan het leven in de wildernis, verveelde zich al snel in de stad en treurde. Gilgamesj zag het en zei tegen hem: ‘Het leven is kort, daarom moeten we onze naam voor eeuwig vestigen door het verrichten van grote heldendaden. Laat ons naar het heilige cederwoud gaan en de bomen vellen.’ Enkidu weerlegde: ‘Het cederwoud wordt beschermd door Humbaba. Hij schrikt mensen en goden af. Zijn stem klinkt als de storm, zijn woorden zijn vuur en zijn adem is de dood. Wie het heilige woud binnengaat wordt verlamd!’ Gilgamesj sprak: ‘Je spreekt als een lafaard, Enkidu. Verman je en vergezel me naar het cederwoud waar we Humbaba zullen doden en de heilige ceder zullen omhakken.’ Omdat Enkidu weigerachtig bleef, besloot Gilgamesj raad te vragen aan de jongelingen van de stad. Eerst nam Enkidu het woord en legde hen uit hoe groot de macht van Humbaba was, waarna de jongelingen besloten dat de tocht te gevaarlijk was. Gilgamesj vroeg toen raad aan de oudsten, die hem hetzelfde advies gaven. Maar nog hield Gilgamesj niet op en praatte zo lang op de oudsten in tot zij uiteindelijk hun zegen gaven en hem en Enkidu lieten vertrekken met de woorden: ‘Keer behouden terug naar Uruk, Gilgamesj! Vertrouw niet te veel op je kracht, maar ga met overleg te werk. En jij, Enkidu, moet hem behoeden en hem de weg wijzen.’

Gilgamesj en Enkidu liepen drie dagen, overbrugden een afstand die gewone mensen in anderhalve maand afleggen, en sloegen toen een kamp op. Daarna trokken ze weer drie dagen verder en rustten. Na vijf keer drie dagen kwamen ze bij de rand van het woud. Ze zochten en vonden het pad waarlangs Humbaba het woud in- en uitging en zagen de grote cederberg, die de zetel is van de hoogste goden en godinnen. Toen Enkidu de poort van het woud opende, voelde hij zijn hand verlammen. Hij schrok en wilde terugkeren, maar Gilgamesj spoorde hem aan en samen drongen ze dieper het woud in. Toen hakte Gilgemasj met zijn bijl een boom om en onmiddellijk hoorden ze de stem van Humbaba: ‘Wie hakt er een van mijn bomen om en verbreekt de stilte van het woud?’ Enkidu zei tegen Gilgamesj: ‘Laat ons teruggaan naar Uruk.’ Maar Gilgamesj zei: ‘Ik zal Humbaba bestrijden en hem doden. De goden zullen me bijstaan!’ Enkidu’s angst werd groter toen hij Humbaba hoorde naderen: ‘Gilgamesj, jij weet niet hoe groot en afschuwelijk het monster is en daarom ben je niet bang. Maar ik ken Humbaba. Hij heeft de gestalte van een machtige leeuw met een geweldige muil vol giftige drakentanden; als hij aanvalt is hij hevig als een storm en zijn ogen zijn de dood.’ Toen zag Humbaba Enkidu en riep met een stem als de donder: ‘Waarom kwam jij hiernaartoe, Enkidu, jij die geen vader hebt en nooit moedermelk hebt gedronken. Ik ken je al vanaf dat je klein was. Waarom heb je Gilgamesj hierheen gebracht? Ik zal zijn keel doorsnijden en de aasgieren zijn vlees laten verscheuren!’ Gilgamesj trok bleek weg toen hij Humbaba’s stem hoorde en wilde vluchten, maar Enkidu hield hem tegen en smeekte de zonnegod Sjamasj hen te hulp te komen. Toen viel Humbaba de helden aan, maar Sjamasj ontketende dertien winden tegen hem die hem verblindden en in het ijle lieten grijpen. De winden grepen hem vast, tolden hem rond en geselden hem, zodat hij op de knieën viel en smeekte: ‘Spaar mijn leven, Gilgamesj! Laat mij in het cederwoud wonen, ik zal het voor jou beschermen.’ Even aarzelde Gilgamesj, maar Enkidu porde hem aan het monster te doden. Toen greep Gilgamesj zijn dolk en stak Humbaba in de nek. Enkidu rukte hem de longen en de ingewanden uit en brak zijn slagtanden af om ze als trofee mee te nemen. De beide helden velden daarna de grote ceder die tot in de hemel reikte. Daarna bouwden ze een vlot, legden de ceder erop en voeren terug naar Uruk, Enkidu hield het roer en Gilgamesj droeg het hoofd van Humbaba dat hij als een trofee omhooghield en het de goden liet zien.

 

Het beeld van een oude man die water uit een kruik giet, zou uit Egypte kunnen komen, ware het niet dat de Egyptenaren hun Nijlgod Hapi niet als een oude man afbeeldden, maar als een weldoorvoede man in de bloei van zijn leven, met grote borsten en flinke vetrollen op zijn buik. Hapi verbleef in het zuiden van Egypte, daar waar de Nijl het land binnenstroomt door twee nauwe spelonken. Eind juli steeg het waterniveau van de Nijl heel snel ten gevolge van de moessonregens in Oost-Afrika. Met donderend geraas stortte het water zich uit de hoge rotswanden over bruisende watervallen. Dat was te danken aan Hapi, dachten de Egyptenaren. Sommigen dachten dat het water uit zijn borsten spoot, anderen beweerden dat Hapi twee kruiken bezat waaruit hij water in de rivier goot. Omdat het in Egypte hoogst zelden regende, was het water van de Nijl, en de jaarlijkse overstromingen ervan die het vruchtbare slib meebrachten, van levensbelang. Volgens een bepaalde mythe was Hapi een van de vier zonen van Horus en was hij belast met de bescherming van de longen van de overledenen. Daarom werd hij in de graven afgebeeld op de canope die de longen van de gestorvene bevatte. In die functie werd hij voorgesteld met de kop van een baviaan. Of de Egyptenaren hem werkelijk in verband brachten met het sterrenbeeld Waterman is weinig waarschijnlijk, aangezien zij de sterren meer afzonderlijk bekeken en minder geneigd waren hen te verbinden tot sterrenbeelden zoals de Mesopotamiërs dat deden. Naar het schijnt liepen de oude Grieken niet zo hoog op met de verhalen en filosofieën van de Egyptenaren en vonden zij een betere verklaring voor het sterrenbeeld in hun sage van Ganymedes, waarmee zij de Griekse liefde ook een sterrenbeeld aan de hemel gaven.

 

WATERMAN IN DE BIJBEL

 

In Israël werd de Waterman vereenzelvigd met Ruben, de oudste van de twaalf zonen van aartsvader Jakob.

 

Jakob was, zonder het zelf te beseffen, gehuwd met Lea, de oudere zus van zijn geliefde Rachel, dankzij een list van hun vader Laban, die het niet kon hebben dat de jongste vóór de oudste zou trouwen. Jakob was daar zeer ongelukkig om en smeekte om Rachel. Laban gaf ten slotte toe op voorwaarde dat Jakob nog eens zeven jaar – hij had al zeven jaar voor Laban gewerkt – voor hem zou werken. Toen Jakob daarmee instemde, kreeg hij de mooie, zachtmoedige Rachel ook tot vrouw. Maar zijn grote liefde bleek onvruchtbaar in tegenstelling tot de zus. De Bijbel vertelt dat Jahweh medelijden had met Lea en haar daarom vruchtbaar maakte. Inderdaad, Lea kreeg kind na kind terwijl Rachel hopeloos haar best deed om in verwachting te geraken. Het eerste kind van Lea en Jakob was Ruben. De naam betekent ‘geschonken door God uit medelijden’. Zij gaf hem die naam, zei ze ‘omdat Jahweh heeft gezien hoe ik lijd omdat mijn man niet van me houdt; maar nu zal hij me wel beminnen, want ik heb hem een zoon geschonken’.

Ruben kreeg nog elf broers en één zus en droeg als oudste van het kroostrijke gezin een zekere verantwoordelijkheid, al was hij niet de dapperste. Zeker niet in vergelijking met sommige jongere broers die niet voor moord en doodslag terugdeinsden. Ruben hield zich meer op de vlakte, deed schijnbaar mee en probeerde achteraf in stilte de zaken te regelen of op te lossen. Dat lukte hem niet altijd, zoals duidelijk werd in de historie met zijn op een na jongste broer Jozef.

De broers haatten Jozef vanwege dromen waarin hij zich verheven zag boven zijn broers. Toen de gelegenheid zich voordeed, wilden ze hem dan ook van kant maken. Juda, een van de broers, wilde Jozef sparen en ging niet akkoord met de anderen. Ruben daarentegen was duidelijk bang voor sommige broers en zei: ‘Ginds in de steppe is een put; gooi hem daarin, maar dood hem niet, hij zal daar wel van honger en dorst omkomen, zodat wij geen bloed aan onze handen hebben.’ Hij deed dat voorstel omdat hij hem, als de broers naar huis waren, wou redden en bij zijn vader terugbrengen. Het voorstel van Ruben werd door de anderen aanvaard en toen Jozef bij hen kwam, trokken ze hem zijn mooie kleed uit en wierpen hem in de put, waarin op dat ogenblik geen water stond. Ruben verwijderde zich. Even later kwam een groep Ismaëlitische kooplui voorbij op weg naar Egypte aan wie de broers Jozef als slaaf verkochten. Toen Ruben later weer bij de put kwam en merkte dat Jozef er niet meer was, scheurde hij zijn kleren. Hij kwam terug bij zijn broers en zei: ‘De jongen is weg! Wat moet ik nu beginnen?’ Zij namen het prachtige kleed van Jozef, slachtten een geitenbokje en dompelden het kleed in het bloed. Daarna lieten zij het naar hun vader brengen met de boodschap: ‘Kijk eens, dit hebben we gevonden; is dit misschien het kleed van uw zoon?’ Jakob was zo ontsteld dat hij dagenlang weende en niet getroost wilde worden.

Jozef was ondertussen in Egypte gekomen waar hij dankzij zijn bekwaamheid als droomuitlegger opklom tot onderkoning van Egypte. Toen er hongersnood heerste, was hij degene die ervoor zorgde dat er toch voldoende voedsel in voorraad was om aan ieders behoefte te voldoen. Zo kwamen dan ook zijn broers naar hem om graan te kopen maar ze herkenden hem niet. Jozef herkende hen wel en hield Simeon als gevangene achter in Egypte tot zijn broers terug zouden komen met Benjamin, de jongste zoon van Jakob. Onderweg naar huis wees Ruben zijn broers terecht: ‘Ik had jullie toch gezegd je niet aan Jozef te vergrijpen; maar jullie wilden niet naar me luisteren. En nu zien we wat de gevolgen daarvan zijn.’ Toen zij weer bij Jakob kwamen en vertelden dat ze terug moesten naar Egypte met Benjamin, zei Ruben: ‘Je mag mijn beide zonen doden – Ruben had toen al twee zonen, Chanok en Pallu, later komen daar nog Chesron en Karmi bij – als ik Benjamin niet terugbreng. Vertrouw hem aan mij toe, ik zal zorgen dat hij gezond en wel terugkomt.’ Ruben hield woord en waakte bij het volgende bezoek aan Egypte met grote zorg over zijn jongste broer.

Toen Jakob vele jaren later op sterven lag, riep hij al zijn zonen bij zich en zegende hen. De eerste zegen was natuurlijk voor Ruben: ‘Ruben, jij bent mijn eerstgeborene. Jij moet van al mijn zonen vooraan staan in hoogheid en macht, maar omdat je zo onstuimig bent als water zul je niet de eerste onder hen zijn! Je hebt geslapen met de bijvrouw van je vader en hem onteerd.’ Ruben was blijkbaar niet altijd eerlijk en openhartig geweest, niet tegenover zijn broers, en ook niet tegenover zijn vader. Met de zegen van Jakob verloor hij feitelijk zijn eerstgeboorterecht – dat werd toegewezen aan Jozef, de oudste zoon van Rachel – en werd hij onterfd. Omdat Jakob hem vergeleek met het water, werd Ruben later vereenzelvigd met het sterrenbeeld Waterman.

De stam van Ruben was een van de kleinste van het hele Joodse volk. Na de veertig jaar durende doortocht door de woestijn vernam Mozes van Jahweh dat hij ging sterven. Hij sprak een zegen uit over elke stam, over die van Ruben zei hij: ‘Ik wens hem het leven, niet de dood, hoe weinig talrijk zijn volk ook is.’

Toen de Joden hun Beloofde Land veroverd hadden, kreeg Rubens stam het gebied ten oosten van de Dode Zee tot aan de Eufraat toegewezen, enigszins afgezonderd van de andere Joodse stammen. Vele jaren later trok koning Jabin van de Kanaänieten ten oorlog tegen de Joden. Uit alle stammen van Israël kwamen mannen om het land te verdedigen. Alleen de stam van Ruben hield zich afzijdig, wachtte af en keek toe, omdat zij niet geneigd was de schaapskudden in de steek te laten voor een oorlog waarvan de uitkomst heel onzeker was. Na de overwinning van de Joden op de Kanaänieten kreeg de stam van Ruben dan ook te horen dat ze zich niet solidair met de andere stammen had opgesteld. Daarmee kwam de naam Ruben op een minder eervolle wijze terecht in het beroemde lied van Debora en Barak, een van de oudste Hebreeuwse heldendichten: het is te vinden in het boek Rechters.

 

WATERMAN IN DE CHRISTELIJKE STERRENHEMEL

 

In de christelijke hemel van Julius Schiller is Waterman vervangen door de apostel Judas Taddeüs, een minder bekende leerling van Jezus, over wie heel weinig bekend is, en die bovendien nog eens te lijden had van het feit dat zijn naamgenoot Judas Iskariot in een minder goed daglicht stond. Je komt dan ook weinig mensen tegen die Judas als voornaam hebben. Als scheldwoord wordt zijn naam meer gebezigd, maar dat ligt dus niet aan Taddeüs.

 

Zijn naam komt slechts enkele keren voor in de evangelies en ook een keer in de Handelingen van de Apostelen, waar gezegd wordt dat hij een zoon is van een zekere Jakobus, maar verder weten we niets van hem. Hij zou dus een ideale figuur zijn om allerhande legendes rond te weven, maar deze Judas schijnt zo onopvallend geweest te zijn dat hij zelfs daarvoor niet echt kon bekoren. Er is wel een Judasbrief bekend, maar de auteur daarvan is niet de Judas over wie het hier gaat; het is bijna zeker een auteur die de naam van deze apostel gebruikte om enige geloofwaardigheid aan zijn epistels te geven.

Judas schijnt na de pinksterdagen toch ook wel het nodige predikerswerk te hebben verricht, zo beweert men, in de belangrijke christelijke gemeente van Edessa, al lijkt het meer waarschijnlijk dat het Thomas was die daar werkzaam was. De overlevering vermeldt dat Judas samen met Simon de Zeloot in Syrië en Mesopotamië het geloof ging verkondigen en dat ze daar door magiërs zijn vermoord. Wat Judas betreft zou dat met een knuppel gebeurd zijn, reden waarom hij dat voorwerp op afbeeldingen draagt. Het feest van Taddeüs wordt op dezelfde dag gevierd als dat van Simon en hun beider gebeente rust in Rome. Heel even werd zijn verering gestimuleerd door uitspraken van een middeleeuwse visionaire Zweedse non, maar al gauw verloor men weer alle belangstelling voor hem, slechts nu en dan werd hij aangeroepen om te bemiddelen in ‘hopeloze zaken’.

In de middeleeuwse Gouden Legende van Jacobus de Voragine staat een mooi verhaal over Judas.

 

Na de hemelvaart van Christus, werd Judas door Thomas naar Abgar, de koning van Edessa gezonden. Abgar leed aan melaatsheid en stuurde een brief aan Jezus: ‘Abgar, zoon van Euchassius, aan de goede heer Jezus, die in het land van Jeruzalem verblijft, dag! Ik heb horen spreken over u, over genezingen die u verricht zonder gebruik te maken van medicijnen en zonder kruiden, dat u blinden weer kunt laten zien, dat u kreupelen weer kunt laten lopen, dat u melaatsen weer gezond maakt en gestorvenen uit de dood laat opstaan. Omdat u zoveel wonderen tot stand brengt, kan ik niet anders dan tot de slotsom komen dat u werkelijk God moet zijn die uit de hemel is neergedaald, of dat u minstens de zoon van God bent. Ik schrijf u in de hoop dat u de moeite zou willen doen om tot bij mij te komen om me te genezen van een ziekte die me al zo lang kwelt. Ik heb ook vernomen dat de Joden niet erg opgezet zijn met u en dat ze u in hinderlagen wilden lokken. Kom naar mij, ik smeek het u! Ik ben koning van een niet al te grote stad waarvan de inwoners erg vroom zijn.’

Jezus antwoordde: ‘Gelukkig bent u die in mij gelooft zonder mij gezien te hebben! Want er staat over mij geschreven dat degenen die me zien, me niet geloven, en dat degenen die me niet zien, wel geloven in mij. Maar op uw vraag om naar u te komen moet ik u antwoorden dat ik eerst moet volbrengen waarvoor ik ben gekomen en dan terug moet keren naar Hem die mij gezonden heeft. Maar zodra ik weer naar de hemel ben opgestegen, zal ik u een van mijn leerlingen sturen om u te genezen en u het ware leven te geven!’

Toen Abgar dit antwoord vernam, besefte hij dat hij Jezus nooit in levenden lijve zou ontmoeten; dus gaf hij opdracht aan een schilder om naar Israël te gaan om Jezus te portretteren. Maar toen de schilder bij Christus kwam, ging er zo’n hemelse lichtglans van Jezus uit, dat hij er niet in slaagde enkele rake schetsen op het blad te zetten, waardoor hij achteraf ook geen portret kon schilderen. Toen Christus dat merkte, ging hij naar de schilder en drukte zijn gezicht in diens mantel, zodat zijn gelaat erin afgedrukt stond.

Van de brief van Christus aan Abgar ging zo’n kracht uit dat er in de stad Edessa niet één ongelovige of heiden kon leven en dat geen enkele tiran erin slaagde de bewoners te onderdrukken. Maar toen de stad later werd ingenomen door de Saracenen, verloor de brief zijn goddelijke kracht en moest Edessa de genade die ervan uitging, ontberen.

Toen Judas bij Abgar kwam om de belofte van Jezus te vervullen, zag de koning een goddelijke glans van zijn gezicht afstralen. Verwonderd en verbaasd riep hij uit: ‘Jij bent waarlijk de leerling van Jezus, de zoon van God, die mij beloofd heeft een van zijn leerlingen te sturen om me te genezen en me het ware leven te geven!’ Judas antwoordde: ‘Als u in de zoon van God gelooft, zal al wat uw hart wenst in vervulling gaan.’ Waarop Abgar uitriep: ‘Zeker geloof ik in hem en hoe graag zou ik die slechte Joden willen onthoofden die hem hebben gekruisigd!’ Toen nam Judas de brief van Jezus en wreef ermee over het gelaat van de koning, en onmiddellijk was de koning van zijn melaatsheid genezen.  

 

Volgens de astrologen staat de zon van 22 januari tot en met 20 februari in het sterrenteken Waterman.

Astronomisch gezien beweegt de zon van 16 februari tot en met 12 maart doorheen het sterrenbeeld Waterman.

 

 

Herfstavonden zijn het meest geschikt om het

sterrenbeeld Waterman aan de hemel te ontdekken.

 

De figuren van Waterman en Arend zijn hier samen afgebeeld omdat hun namen uit dezelfde Griekse mythe afkomstig zijn.

 

 

https://www.cielen.eu