RINKRANK

TEKENEN

 

Elk kind begint op een bepaald moment in zijn ontwikkeling te tekenen. Eerst zijn dat krabbels vanuit de schouder, enkele maanden later vanuit de elleboog en weer een tijd later vanuit de pols. Dan is het moment aangebroken waarop het kind voor het eerst een gesloten kromme tekent en kan het 'tekenen' beginnen. Het kind is op dat moment ook 'kleuter' geworden. Tekenen hangt nauw samen met de ontwikkeling van een kind en gebeurt over heel de wereld op dezelfde wijze.

Nu is het de taak van de school om het tekenen verder te laten ontwikkelen.

 

 

In de kleuterschool

De kleuters krijgen veel gelegenheden om te tekenen. Dat kan tijdens het vrije spel, dan mogen kleuters gezellig aan tafel komen zitten bij de juf als ze willen tekenen. Het gebeurt ook wekelijks tijdens de klassikale pedagogische activiteit. Zoals schilderen op een vaste dag gebeurt, zo is dat ook voor het tekenen. Geleidelijk ontstaan er ritmische patronen in het gekrabbel. Die leiden tot de bekende 'kopvoeters' en 'staakbomen'.

 

 

 

 

Dan komt er meer onderscheid. Bijna elk kind begint met onderaan op het blad de 'grond' te tekenen en bovenaan 'de lucht'. Daartussen blijft het blad leeg, en daar komen dan: een huis, een boom, een menselijke figuur, een dier, een vogel, een bloemetje. Tegen de tijd dat de kleuter schoolrijp is, is het blad gevuld met diverse figuren en is het kind rijp om tekeningen te maken naar aanleiding van een verhaal. De tekeningen krijgen dan een gerichte inhoud, je kan ze 'beeldopstellen' noemen.

 

 

 

 

 

 

In de lagere school wordt het tekenen verder ontwikkeld en toegepast.

TEKENLESSEN

 

Na een verhaal in de les cultuurbeschouwing mogen de kinderen over het verhaal tekenen. Ze mogen dan ook bij elkaar gaan kijken en desnoods natekenen. In de eerste en tweede klas hebben de kinderen nog geen behoefte om modellen (afbeeldingen) op te zoeken in boeken. Zij tekenen uit zichzelf. De leerkracht volgt op, bespreekt de tekeningen en helpt zuinig. Slechts wanneer er een stilstand komt in het tekenproces, zal hij voorzichtig ingrijpen. Het zijn dus niet echt tekenlessen in de gewone zin. Het enige dat als 'les' kan doorgaan is de bespreking van de tekeningen. Het is een moment waar alle kinderen naar uitkijken, want elk kind wil weten wat de leerkracht ervan denkt, maar wil ook commentaar horen van de andere kinderen. En die krijgen dan ook de gelegenheid daartoe.

In de eerste klas zie je op het blad nog aarde - lucht met daartussen de figuren, zoals in de kleuterschool. De schouw op het huis komt meestal rechtop te staan. De bomen hebben zichtbare vertakkingen tussen het gebladerte. Het huis heeft een deur en ramen die meestal verlicht zijn De hoofdfiguren van het verhaal zijn duidelijk te zien.

 

 

 

 

In de tweede klas begint op de tekeningen de aarde omhoog te komen. De 'grond' vult een steeds groter deel van het blad. Soms zijn er flinke uitstulpingen in die grond. De figuren staan op twee of meer verschillende niveaus, wat een eerste diepte-effect geeft.

 

 

 

 

In de derde klas ontstaat de behoefte om al eens een afbeelding uit een boek als model te nemen. De kinderen willen nu meer en meer naar de waarneming tekenen en zijn niet meer tevreden met hun 'kleutertekeningen'. De kleuren op het blad worden minder krachtig. De hoofdfiguren staan groot en duidelijk op het voorplan. Binnenscènes zijn heel courant. Mensenmassa's worden ook graag getekend. De kinderen zoeken soms naar perspectief, zodat een rivier plots uit de lucht komt stromen, omdat ze nog niet weten waar de horizon moet getekend worden.

 

 

 

 

In  de vierde klas gaat de aandacht meer en meer naar de hoofdfiguren uit de verhalen. De omgeving wordt er bijgetekend op het tweede plan. De kinderen beginnen te ontdekken hoe ze de voorgrond kunnen laten afsteken tegen de achtergrond. Het tekenen van dieren begint meestal erg goed te lukken, vooral paarden zijn zeer in trek.

In  de vijfde klas beginnen de eerste tekenen van perspectief op te vallen. De horizon is er, maar de vluchtlijnen nog niet. Een huis kan er uit zien als een afgeknotte piramide waarvan de muren de vier kanten uitgaan.

In de zesde klas is het werken met perspectief een normaal gegeven worden. We zien tekeningen met kikkerperspectief, met vogelperspectief, enz. De kinderen experimenteren met deze nieuwe verworvenheid die nog vol fouten zit, maar dat deert niet. Aan de hand van de besprekingen wordt er steeds bijgestuurd. Als ze de lagere school verlaten is het tijd om de regels van het perspectief écht te leren.

 

 

 

 

In de lagere school wordt er ook getekend in andere lessen.

 

In de eerste klas worden de eerste letters aan de hand van tekeningen aangebracht. De eerste rekenlessen gebeuren ook aan de hand van tekeningen.

 

Bij werkjes in taalperiode en rekenperiode mag steeds een  verluchting (passend bij de inhoud van de les) getekend worden. Dat gebeurt ook op de werkbladen in een W.O.-periode, niet alleen in de eerste klas, maar in alle klassen van de lagere school.

 

In de bovenbouw van de lagere school zijn tekeningen heel belangrijk om de waarneming te ondersteunen bij lessen geschiedenis, aardrijkskunde, fysica, dierkunde, plantkunde, menskunde, mineralogie, astronomie, enz .

 

 

 

VORMTEKENEN

 

Vormtekenen leidt tot het gebonden schrift.

 

Vanuit het vormtekenen ontstaat in de eerste klas het gebonden schrift (lopend schrift). Vanaf de eerste schooldag in de eerste klas wordt dit vormtekenen dagelijks geoefend, het is zo opgebouwd dat tegen Kerstmis uit die vormen de letters zijn ontstaan. Dit gebeurt gelijktijdig met het leren lezen, maar daarvoor worden de kleine drukletters gebruikt. Om zelf te schrijven gebruiken de kinderen het gebonden schrift, om te lezen hanteren ze de kleine drukletter en om te tekenen gebruiken ze de grote drukletter.

 

Vormtekenen leidt tot meetkunde.

 

Vanaf de eerste klas krijgen de kinderen ook namiddagperiodes vormtekenen. Dit is een ander soort vormtekenen. Vanuit rechte en kromme lijnen, met spiegeling en symmetrie ontstaan er vlakken. Die vlakken evolueren tot cirkel, ellips, vierkant, rechthoek enz.  In de derde klas kunnen de kinderen uit de losse hand cirkels tekenen en verdelen in twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, elf, twaalf gelijke delen. Daarin ontstaan dan allerlei vormen dankzij spiegelen en symmetrie. Eén basisvorm krijgt meer aandacht: dat is de zeshoek met daarin de zesster. In die figuur ontdekken de kinderen van de derde klas alle vlakke meetkundige figuren, behalve het vierkant. In die meetkundige vormen ontstaan tevens de eerste vlechtvormen.

 

 

 

 

In de vierde klas worden de vlechtvormen - meestal de Keltische knoopfiguren - uitvoerig behandeld en geoefend.

 

In de vijfde klas wordt er verder gewerkt aan vlechtvormen zoals die te vinden zijn in de Germaanse, Keltische, Longobardische, Indische en Perzische vormentaal. Griekse meanders  zijn ook aan de orde in de vijfde klas. In de meetkunde wordt het vormtekenen van de derde klas weer opgenomen, maar nu met passer en lat en héél nauwkeurig werk. Uit de zeshoek-zesster ontstaan nu weer alle meetkundige vormen en worden nu ook het vierkant, de vijfhoek en vijfster, twaalfhoek en twaalfster (verschillende mogelijkheden) geconstrueerd. Ook driedimensionele vormen op basis van de gelijkzijdige vlakken worden gemaakt: de platonische lichamen.

In de zesde klas worden de islamitische vlechtvormen geanalyseerd en geconstrueerd. Het zijn dikwijls zeer ingewikkelde figuren, waarbij goed moet nagedacht worden. De vormentaal van het Alhambra is de leidraad, maar vlechtfiguren uit moskeeën worden ook nagetekend. In de meetkunde worden de vlakke figuren weer getekend, maar nu ook berekend.